van den directeur, de aanblik der grootsche werken, maar vooral de herinnering en de gedachte aan de door hem versmade erfgename, hem onwillekeurig zoozeer op, dat hij niet terstond de gewenschte kalmte vond en niettegenstaande zijne vermoeidheid eerst laat na middernacht in een onrustigen slaap viel.
Den volgenden morgen echter verdwenen die gedachten voor den vurigen wensch de geliefde te zien, en hij besloot haar dadelijk op te zoeken.
Toen hij den vriendelijken directeur zijn voornemen mededeelde, verklaarde deze zich terstond bereid hem te vergezellen naar het landgoed van mejuffrouw Richter, met wie hij daarenboven, zooals hij zeide, noodzakelijk over dienstzaken spreken moest.
Zoo reden dan beiden heen in het opene lichte wagentje van den directeur, terwijl zij zich zoo levendig en aangenaam met elkander onderhielden, dat zij nauwelijks acht sloegen op den korten weg, tot het wagentje stilhield voor eene op een kasteel gelijkende villa.
Midden in een schilderachtig aangelegd en zorgvuldig onderhouden park verhief zich een gebouw van twee verdiepingen, in den edelsten renaissancestijl gebouwd, versierd met marmeren en metalen beelden der beroemdste hedendaagsche meesters, omslingerd door wijnranken en klimopplanten.
Bij dezen verrukkenden aanblik ontstonden er opnieuw in Koerts binnenste herinneringen, wenschen en gedachten, die hij in weerwil zijner onbaatzuchtige liefde niet kon onderdrukken, zoodat hij, innerlijk bewogen, als in een droom aan de zijde van zijn geleider, die hem in stilte gadesloeg, de steenen trappen tot het terras opging, van waar hem de bekoorlijke villa als een betooverend feeënslot begroette.
Vóór de deur nam de directeur afscheid om mejuffrouw Richter te gaan spreken, terwijl Koert door een bediende, wien hij naar de gezelschapsjuffrouw vraagde, in eene zaal gebracht werd, waar hij de geliefde met vurig verlangen verwachtte.
Daar Flora niet terstond kwam, had hij voldoenden tijd de kamer rond te zien, die met den fijnsten smaak gemeubeleerd, niet alleen den grooten rijkdom maar ook den buitengewonen kunstzin der gelukkige bezitster openbaarde, en zijne bewondering opwekte door de menigte kostbare schilderijen.
Door den zachten tred eener naderende persoon werd hij in zijne bewondering gestoord. Innig bewogen ijlde hij de zoo vurig verwachte geliefde tegemoet.
Des te grooter was daarom zijne teleurstelling, toen hij in de binnentredende niet Flora, maar mejuffrouw Richter herkende, die hem met haar spottend lachje ontving en zich in zijne zichtbare verlegenheid scheen te verlustigen.
‘Welkom in Opper-Silezië, mijnheer v. Bergen!’ zeide zij, zijn groet beantwoordende. ‘Wat brengt u in het land der wilden en barbaren?’
‘Vergeef me,’ hernam hij verlegen, ‘dat ik het waagde hier binnen te dringen. Ik meende...’
‘Dat gij Flora hier zoudt vinden. Het spijt me, dat gij u voorloopig met mij moet tevreden stellen, daar zij verhinderd is en mij opgedragen heeft eerst met u te spreken en u eenige noodzakelijke ophelderingen te geven over de omstandigheden, waarin zij verkeert.’
Deze woorden, op een ernstigen toon gesproken, maakten een buitengewonen indruk op Koert, daar hij nieuwe hinderpalen en bezwaren voor zijne plannen vreesde. Wat moest deze buitengewone ontvangst beteekenen? Met angstige spanning verwachtte Koert de hem beloofde ophelderingen, nadat de juffrouw hem uitgenoodigd had naast haar plaats te nemen.
‘Zooals ge u misschien nog herinneren zult,’ begon zij, ‘had ik op de badplaats een langdurig onderhoud met u over het treurige lot en de smartelijke ondervindingen van haar, die millioenen bezit.’
‘Ja, ik herinner me zulks nog,’ hernam Koert gedachteloos.
‘Als ik me niet vergis, zeide ik toen onder anderen, dat het armste meisje benijdenswaardiger is, dan zoo iemand, die slechts de speculatiewoede der mannen opwekt en nooit in het leven het geluk eener reine, onbaatzuchtige liefde leert kennen.’
‘Zeker, mejuffrouw! Maar zoudt ge mij niet willen zeggen, wat Flora daarmede.....’
de toekomstige keizer van duitschland.
‘Dat zult ge straks wel vernemen, als ge mij bedaard aanhooren en mij de vraag beantwoorden wilt: of gij het onder deze omstandigheden eene rijke maar toch arme dame kwalijk zult nemen, als zij zich zoekt te beschermen tegen de listen en kuiperijen harer zelfzuchtige minnaars, te bewaren voor de bijna onvermijdelijke misleidingen, kortom zich de vaste overtuiging zoekt te verschaffen, dat zij niet om haar geld, maar enkel en alleen om haar persoon bemind wordt.’
‘Dat vind ik volkomen gerechtvaardigd. Maar ik begrijp niet.....’
‘Om deze reden,’ ging de dame bedaard voort, ‘en om lastige vervolgingen te ontgaan, reisde ik met Flora in gezelschap der goede tante naar die verre Oostzee-badplaats, waar wij mochten hopen onbekend en kalm te kunnen leven. Doch ook daar verbreidde zich door de onbescheiden babbelzucht van onzen dokter het gerucht der noodlottige millioenen. Spoedig waren wij het voorwerp aller aandacht en het onderwerp aller gesprekken. Gij weet, evengoed als ik, hoe de heeren mij lastig vielen en mij met hunne aanzoeken bestormden, vooral graaf Randau en de gezantschapssecretaris, mijnheer v. Rohr. Het was een beklagenswaardig schouwspel.’
‘Dat is geen wonder, mejuffrouw, daar gij de mannen veracht.’
‘Niet allen,’ antwoordde zij glimlachend, ‘daar ik bij deze gelegenheid eene schitterende uitzondering leerde kennen, een man, die zich niet liet verblinden door den glans van het goud, die de rijke erfgename versmaadde en boven haar de arme gezelschapsjuffrouw verkoos.’
‘O, mejuffrouw!’ zeide Koert, terwijl hij eene kleur kreeg ‘Mijne handelwijze is volstrekt niet waard geprezen te worden.’
‘Zeer zeker. En daarom zult gij ook de waarheid vernemen, onder voorwaarde, dat ge op mij niet boos zijt en Flora vergeeft, dat we u tot uw bestwil bedrogen hebben.’
Door een plotseling vermoeden aangegrepen, verbleekte Koert; de gedachte alleen, dat Flora hem bedrogen, slechts een spel met zijne liefde gedreven kon hebben, bracht zijn mannelijk trotsch hart in opstand en vervulde zijne borst met onuitsprekelijke smart.
‘Om 's hemelswil!’ riep hij ontsteld uit, ‘spreek, mejuffrouw, en leg me niet langer op de pijnbank.’
‘Wees bedaard,’ hernam zij ernstig. ‘De schuld treft mij alleen, daar ik Flora, om de redenen u medegedeeld, aangeraden heb op de badplaats onze namen en onze rollen te verwisselen. Niet ik heet Marie Richter, niet ik ben de erfgename en de eigenares der Maria-ijzergieterij, maar ik ben slechts hare gezelschapsjuffrouw en vriendin, Flora Engel.’
Sprakeloos en bleek staarde Koert de dame aan, alsof hij zijne ooren niet vertrouwde en dat alles meende te droomen.
‘Hoe!’ riep hij eindelijk uit, ‘een bedrog, een spel, eene komedie.....’
‘Neen, neen!’ antwoordde de dame. ‘Marie bemint u wezenlijk...’
‘En toch kon zij mij de waarheid verbergen, mij misleiden!’
‘Het was het eenige zekere middel u te leeren kennen en van de onbaatzuchtigheid uwer liefde overtuigd te worden. O, ge weet niet, hoe zij geleden heeft, hoe ongelukkig zij zich gevoelde, tot op den dag, dat gij haar in den wolfskuil ontmoettet. Gij waart de eerste man, dien zij vertrouwde, van wien zij durfde gelooven, dat hij haar om haarzelve beminde.’
‘Maar waarom heeft zij later mij dat alles niet bekend?’
‘Daartoe ontbrak haar de moed; zij vreesde uwen trots, uw al te prikkelbaar eergevoel door zulk eene bekentenis te kwetsen. Daarom wenschte zij ook, dat ik eerst met u spreken, u voorbereiden zou. Maar ga nu mede: uwe bruid wacht u.’
Koert stond nog steeds onbeweeglijk, als verdoofd, in pijnlijke gedachten verzonken. Opnieuw streed en zweefde hij tusschen zijnen trots en zijne liefde, toen zachtjes de deur geopend werd en twee zachte, heldere oogen hem ootmoedig aanzagen en om vergiffenis schenen te smeeken.
‘Kunt gij mij vergeven?’ vraagde eene bekende liefelijke stem, waardoor hij uit zijne overpeinzingen gewekt werd.
Aan de betoovering dezer stem was hij niet in staat weerstand te bieden.
‘Marie! mijne Marie!’ riep hij, terwijl hij op de geliefde toesnelde en haar in zijne armen sloot.
Onder hare tranen door glimlachend, rustte zij aan de borst van den man, rijk niet door hare millioenen, maar alleen door hare liefde.