Wetenswaardigheden.
Voorschriften voor hoestenden.
De hoest is eene geweldige, krampachtige en snelle uitademing, die met stooten en geluid plaats heeft. Hij is nooit eene ziekte, maar niets anders dan een buitengewoon verschijnsel, hetwelk door prikkeling van het slijmvlies veroorzaakt wordt, dat het strottenhoofd, de luchtpijp en de longen bekleedt. Niet alleen echter bij longtering, maar ook bij eene menigte andere ziekten in het ademhalingstoestel, ontstaat hoesten, en wel in de meeste gevallen ten voordeele des lijders, aangezien alleen door het hoesten onnutte zaken zooals slijm, etter, bloed en water, uit de luchtwegen opgeruimd worden. Niettegenstaande dus de hoest eerder iets goeds dan iets kwaads is, en niet zelden gedurende het geheele leven zonder eenig nadeel bestaat, moet toch iederen hoestende zekere voorzichtigheid aangeraden worden. De regelen, die bij hoestzieken dienen in acht genomen te worden, zijn de volgende:
Gelijkmatig warme en zuivere lucht bij dag en bij nacht. - Rustig, diep inademen en langzaam uitademen. - Rust in alle opzichten. - Zachte, voedende spijzen. - Gelijkmatige warmte des lichaams.
Hoe tijdiger en strenger deze regelen, vooral bij kinderen, in acht genomen worden, des te eerder wijkt de hoest.
Warme lucht tot inademing is de meest hoofdzakelijke geneesvoorwaarde bij alle ziekten in het ademhalingstoestel, die met hoesten gepaard gaan. Deze warme lucht moet echter gelijkmatig zoowel bij nacht in een verwarmd slaapvertrek, als bij dag ingeademd worden. Koude, ruwe lucht, vooral bij een oostewind en als de hoestende vooraf warme lucht ingeademd heeft, is de grootste vijand van zieke ademhalingswerktuigen. Kleine kinderen moeten, als zij maar even kuchen, aanstonds in de warme kamer gehouden worden (vooral in den Winter), en wel zoo lang, tot er geen spoor van kuchen meer wordt opgemerkt. Hierdoor worden de zoo gevaarlijke hoestziekten: croup, kinkhoest, longontsteking verhoed. Het loopen uit en in de kamer, uit het warme vertrek in den kouden gang, moet hoestende kinderen streng belet worden.
Zuivere lucht tot inademing is eveneens bij alle hoestgebreken volstrekt onontbeerlijk. Vooral onderhoudt stof van allerlei aard, alsmede tabaksrook, den prikkel tot hoesten. Daarom moesten hoestenden, die in eene stoffige of met rook vervulde lucht arbeiden, gelijk molenaars, bakkers, bontwerkers, spinners, steenhouwers, slijpers, metselaars, voerlieden, cigarenmakers enz, voor mond en neus een dunnen zijden doek dragen. Dat het inademen van prikkelende gassoorten, van zoogenaamde zure en scherpe dampen bij hoest angstvallig vermeden moet worden, spreekt wel van zelf. Wat het rooken van tabak betreft, dit is, vooral in de open lucht, niet zoo schadelijk als het ademhalen in eene met tabaksrook bezwangerde lucht.
De inademing der warme, zuivere lucht moet steeds bedaard en behoorlijk diep geschieden. Al wat de ademhaling zeer versnelt, zoo als hevige gemoedsaandoeningen en snelle lichaamsbewegingen, opwekkende hartstochten en genietingen, of wat de behoorlijke uitzetting der longen belemmert, b.v. knellende kleedingstukken, moet vermeden worden. Daarentegen moet ieder hoestende zijne borst langzaam, maar zeer sterk uitzetten en vernauwen, derhalve rustig en diep inademen; alsmede langzaam en met kracht uitademen.
Rust in alle opzichten, en wel wat het lichaam, den geest en de gemoedsaandoeningen betreft, moet daarom den hoestlijder dringend aanbevolen worden, omdat de aandrang van bloed naar het ademhalingstoestel, de eene of andere aandoening veroorzaakt en de hoestziekte zeer licht verergeren kan. Daarom moet men alles vermijden, wat sterke hartklopping, versnelde ademhaling, hitte en onrust verwekt. Vooral moet men oppassen, dat hoestende kinderen niet wild spelen en zich verhitten.
De spijs zij wel voedend, maar zacht en niet prikkelend. Alle verhittende, de zenuwen prikkelende specerijen en dranken, gelijk koffij en thee en sterke dranken van allerlei aard, kunnen schaden, vooral wanneer zij hartkloppingen en sneller ademhaling veroorzaken. Het voornaamste voedsel voor hoestenden zij melk en vleeschnat; overigens behoeft men bij eene goede spijsvertering geen streng dieet te houden. Sommigen vreezen onnoodig voor vette, zure en zoute spijzen. Zelfs wanneer een hoestlijder werkelijk aan longknobbels lijdt, zijn vet en zout juist goed voor hem.
Het geheele lichaam matig warm te houden, zoodat geen deel des lichaams, vooral niet de voeten, de rug en de okselholten, koude kan vatten: dit is nuttig voor iederen hoestlijder. Daarom kan niet genoeg op warme voeten gelet worden.
Ook is het zeer nuttig, een lijfje van dun flanel of zijde op het bloote lichaam te dragen. Bij kinderen is het volstrekt noodig, de voeten, den rug en den buik warm te houden.