Ik min.
Piêtez l'oreille aux voix de la nature, vous entendrez ce cri universel: j'aime!
Père Monsabré
‘Ik min u - spreekt het bloempje, -
‘Ik min u, reine dauwdrop,
En 't bloempje richt zijne oogjes
Zoo vriendlijk heen naar 't licht;
En 't zonken, liefde stralend,
Streelt bloempjes aangezicht;
De dauwdrop schenkt het lust en leven,
En 't bronken komt het voedsel geven.
- Zoo kweelt het vogelijn, -
‘Ik min u, veld en boomgaard,
En 't vooglijn zingt en schatert
Of 't geur en kleur en warmte
En boomen groenen, bloemen pralen
In Godes lieve zonnestralen.
‘Ik min u - zingt het windje, -
‘Ik min u, lisplend loover,
‘U, fulpen bloemenblaân!’
En 't windje waait en dartelt
Door 't suizend, siddrend groen,
En kust de kuische bloempjes,
Die neigen om zijn zoen. -
Ik min! - o woord van heil en zegen!
U zingt ons al 't geschapen tegen!
‘Ik min u, dierbare ouders,
- Zoo spreekt ook 't brave kind, -
‘Ik min u, broeders, zusters;
En 't kindje is lief voor allen,
En 's kindjes engel glimlacht
Zoo minlijk zoet en teêr:
Hij offert daaglijks kindjes bede
En brengt dan Godes zegen mede.
‘Ik min u, - spreekt de huisman, -
‘Ik min u, dierbre vrouw,
‘Ik min u, lieve kindren,
Die God mij schenken woû!’
| |
En moedig werkt en zwoegt hij
Tot heil van vrouw en kindren,
- En allen, die 't gezin omgeven,
Genieten 't zalig liefdeleven.
‘Ik min U, Heer der Heeren!
- Spreekt ieder deugdzaam mensch, -
Uw wil is heel mijn wensch!’
En de Englen zien met vreugde
Op 't liefdrijk menschenkind;
Zij minnen, al wie goed is,
Zoo zingt 't Heelal het lied der Liefde:
Och! dat geen wanklank ooit het griefde!
|
|