wil maken? Koert zal nooit een meisje huwen, dat hij niet innig liefheeft.’
‘Juist als mijne nicht, die ook slechts om zichzelve wil bemind zijn en alle mannen afwijst, omdat zij meent, dat het de heeren maar om haar groot vermogen te doen is.’
‘Zoo iets zou in mijn zoon niet opkomen. Nog kort geleden heeft hij mij gezegd, dat hij iederen man veracht, die bij de keuze eener vrouw slechts op haar geld ziet.’
‘Zulke grondstellingen doen mijnheer den luitenant alle eer aan. Er zijn heden ten dage maar weinig mannen, die zoo denken als uw zoon. Daarom acht mijne nicht hem ook zeer.’
‘Dat verheugt me buitengewoon. Ook Koert is zeer met uwe nicht ingenomen, en bewondert haar geest en haar karakter. Hij spreekt met den grootsten lof van haar.’
Daar mevrouw Grund deze toespelingen gaarne scheen te hooren en ook de wenschen der bezorgde moeder scheen te deelen, zoo twijfelde de voor indrukken licht vatbare dame niet aan de spoedige vervulling harer wenschen en verwachtingen.
Zooals te begrijpen is, haastte zij zich om haren zoon de gunstige meening en het welwillende oordeel der nicht over zijn persoon mede te deelen en om hem nog eenmaal dringend alle voordeelen eener zoo schitterende partij voor te stellen.
‘Na alles,’ aldus eindigde zij hare vermaningen, ‘wat ik van mevrouw Grund vernomen heb, ben ik stellig overtuigd, dat hare nicht u ernstig bemint en uw aanzoek verwacht. In uwe plaats zou ik geen oogenblik dralen, en nu nog met haar spreken. Ik sta u borg, dat zij u niet afwijst, dat ge met haar gelukkig wordt en eene geheele familie gelukkig maakt.’
Opnieuw streed en worstelde Koert met de verzoeking, die hem naderde. Hier werd hem aangeboden een vorstelijk vermogen, een schitterend bestaan en eene verzekerde toekomst voor de zijnen, eene hoogst beschaafde, verstandige vrouw, die hem beminde, en voor wie hij weliswaar geene hartstochtelijkeneiging, maar die achting koesterde, die in het huwelijk vaak eene grootere zekerheid en bevrediging aanbiedt, dan eene onstuimige liefde.
Zeven millioen! Die gedachte had iets bedwelmends en betooverends. Voor zulk een grooten rijkdom moesten alle bedenkingen zich oplossen. Voor zulk een hoogen prijs had reeds menig eerwaardig man, menig flink kameraad, zooals hij zichzelven bekennen moest, zijne vrijheid en zijne idealen opgeofferd.
Zeven millioen! Waarheen hij zich ook begaf, overal vervolgde hem het lied der moderne sirenen, die hem alle genietingen des levens, de vervulling zijner stoutste wenschen, macht, aanzien, genot en genoegen in onuitputtelijke volheid aanboden en hem met hunne tooverliederen verlokten.
Zeven millioen! herinnerde hem zijne moeder, beiden zijne broeders en zusters, fluisterde de zelfzucht, ried het eigenbelang en de eerzucht, smeekte zelfs de stem der kinderlijke liefde.
En toch haastte hij zich niet om zich van het geluk, dat hem aangeboden werd, meester te maken.
Den geheelen dag overdacht en onverwoog hij den gewichtigen stap, bestormd door de tegenstrijdigste gedachten, teruggehouden als door eene geheime kracht, niet in staat, een bepaald besluit te nemen.
Terwijl Koert nog zoo aarzelde en draalde, gevoelde de arme Flora alle smarten en pijnen eener verradene liefde. Sedert de ontmoeting in den wolfskuil had zij eene innige neiging opgevat voor den luitenant, die hare liefde scheen te beantwoorden en te verdienen.
op den st. marcustoren te venetië, naar de schil erij van bennewitz von loesen.
Zijne geheele handelwijze op de réunie moest haar nog in het geloof aan zijne onbaatzuchtigheid en in haar vertrouwen in zijn edel karakter versterken Reeds hoopte zij eindelijk den man gevonden te hebben, die zich niet als die anderen door de macht van het geld liet verleiden en aan de arme gezelschapsjuffrouw de voorkeur gaf boven de rijke erfgename.
Des te smartelijker was haar nu de gedachte, dat ook Koert haar bedrogen en hare hooge verwachtingen teleurgesteld had, waarvoor zij de zekerste bewijzen meende te hebben. Lag hij niet, evenals graaf Randau en de overige heeren aan de voeten der rijke erfgename? Was niet het uitzicht op het groote vermogen voldoende, om al zijne grondstellingen aan het wankelen te brengen? Had niet zijne moeder de tante op zijn aanzoek voorbereid en zoo goed als in zijn naam de hand van mejuffrouw Richter gevraagd?
Neen! Hij was niet beter, maar nog slechter dan de anderen, die ten minste niet, zooals hij, liefde huichelden, niet logen en bedrogen, een arm meisje niet misleidden en gevoelloos aan den afschuwelijken Mammon opofferden.
Daarom meed Flora hem, zooveel zij kon; daarom wilde zij nu vluchten, toen zij hem zag in den tuin, waar zij dacht alleen te zijn met hare smart.
In gedachten verzonken, bemerkte Koert eerst nu, toen zij, hem ziende, opstond en zich haastig wilde verwijderen, de gezelschapsjuffrouw, wier vreemde, bijna vijandige handelwijze hem zoozeer krenkte en griefde, dat hij al zijne gewichtige voornemens vergat en haar in den weg trad, zoodat zij zich genoodzaakt zag, hem aan te hooren.
‘Vergeef mij, mejuffrouw,’ zeide hij zichtbaar opgewonden, ‘als ik u lastig val, maar ik zie mij helaas genoodzaakt u eene verklaring te vragen uwer handelwijze jegens mij.’
‘Eene verklaring!’ hernam zij verbleekend. ‘Ik begrijp niet, mijnheer v. Bergen, hoe gij daartoe komt?’
‘Ik wil u niet ophouden en dus kort zijn. Wat heb ik gedaan, dat gij verbitterd op mij zijt en mij zelfs op eene beleedigende wijze zoekt te ontwijken? Waardoor heb ik mij uwe vijandschap op den hals gehaald?’
‘Dat moet u onverschillig zijn.’
‘Als zulks het geval was,’ hernam Koert mismoedig, ‘zou ik u en mij deze pijnlijke vraag bespaard hebben. Het is mij volstrekt niet onverschillig, hoe gij over mij denkt. Daarom moet ik u nogmaals dringend verzoeken, mij te zeggen, waarmede ik u beleedigd heb.’
‘Mijn hemel!’ stamelde zij verward. ‘Verlaat me...’
‘Neen, neen!’ riep hij heftig, hare hand vattend. ‘Ge moogt me niet weder ontvluchten. Ik wil eindelijk weten, wat ge tegen mij hebt.’.
‘Ik kan, ik mag niet. Om 's hemelswil! Heb medelijden met mij en vraag me niets meer!
Te gelijker tijd deed Flora eene zwakke poging hem hare hand, die hij stevig in de zijne hield, te onttrekken, terwijl zij zich omkeerde om hare tranen te verbergen. Door een plotseling vermoeden geschokt, door een nooit gekenden hartstocht aangegrepen, omvatte Koert de weenende gezelschapsjuffrouw, die door liefde overweldigd en bijna in onmacht vallende, machteloos aan zijne borst zonk.
‘Flora!’ riep hij, haar nog vaster aan zijn hart drukkend. ‘Zeg slechts één woord, een enkel woord! Ik bemin u immers meer dan mijn leven.’
‘o God!’ zuchtte zij als in een droom, nog steeds aan haar geluk twijfelend.
‘En gij,’ vraagde hij, ‘bemint gij mij niet?’
‘Ja zeker!’ fluisterde zij blozend.
Met een onbeschrijfelijk zalig gevoel vernam Flora de onverwachte bekentenis van de lippen van den haar dierbaren man. Maar nog meer verblijdde het haar, dat Koert volkomen gerechtvaardigd, vrij van elke schuld en hare hoogste achting waardig, voor haar stond.
(Wordt voortgezet.)