VIII.
Eerherstel.
‘Breng mij voor den Paus,’ had de Maagd van Orleans herhaaldelijk tot hare rechters gezegd; ‘breng mij voor den Paus; want ik geloof en houd voor zeker dat wij gehoorzamen moeten aan den Paus, die te Rome is.’ Dat beroep van het slachtoffer der ongerechtigheid op den hoogsten Rechter der Christenwereld, werd na haar dood verhoord. Zoodra Karel VII, gelijk zij voorspeld had, de Engelschen geheel uit Frankrijk had verdreven, besloot hij de nagedachtenis der maagd van den schandelijken blaam te zuiveren, door het onteerend proces daarop geworpen. Hiertoe dreef hem vooreerst de dankbaarheid jegens haar, wie hij een koninkrijk te danken had en wie hij tijdens haar leven zoo weinig dank had geweten; maar ook de eer van zijn huis, zoo ernstig bij dat proces betrokken, en bovenal de aandrang der geheele Fransche bevolking, die den bloedigen hoon niet vergeten kon, hare heldin aangedaan.
De koning liet dan te Rouaan een onderzoek instellen, waarbij al de personen werden gehoord, die aan het proces hadden deelgenomen en velen, die van den marteldood der maagd getuige waren geweest. Daarop volgde een tweede onderzoek door kardinaal d'Estouteville, aartsbisschop van Rouaan en legaat van den H. Stoel, waarbij 21 getuigen werden gehoord, en hetwelk ten gevolge had, dat in 1455 Paus Calixtus III machtiging verleende, het geheele proces van Jeanne d'Arc te herzien. Er werd eene rechtbank gevormd, bestaande uit den aartsbisschop van Reims, de bisschoppen van Parijs en Coutances en den groot-inquisiteur Jean Bréhal. Te Domremy, te Orleans, te Parijs en te Rouaan werd gelijktijdig een nauwkeurig onderzoek ingesteld; allen, die Jeanne hadden gekend, werden in het verhoor genomen, en het zijn deze getuigenissen van Jeanne's tijdgenooten, welke met het proces-verbaal der verhooren van Cauchon de gegevens vormen voor elke geschiedenis der Maagd van Orleans. Den 7en Juli 1456 deed het geestelijk gerechtshof uitspraak, en wel aldus:
‘Wij zeggen en verklaren, spreken uit en decreteeren dat het veroordeelings-proces en de vonnissen, die er het gevolg van waren, door bedrog, ongerechtigheid en dwalingen van feiten en recht klaarblijkelijk vervalscht geweest zijn, zijn en zullen zijn zonder kracht en zonder uitwerking.’
Zoowel Jeanne als hare ouders werden verder van allen blaam gezuiverd, en als boetedoening werd eene plechtige processie voorgeschreven op het plein, dat van den gerechtelijken moord getuige was geweest en waarop thans ter eeuwige gedachtenis een kruis verrijzen moest; deze uitspraak werd op uitdrukkelijk bevel te Rouaan op twee plaatsen en verder in alle steden des lands plechtig ter algemeene kennis gebracht.
Alzoo was dan de nagedachtenis van Jeanne d'Arc van alle smet gezuiverd en strekte de smaad, die haar was aangedaan, haar reeds hier op aarde tot groote verheerlijking. Rein en vlekkeloos straalde thans voor de heele wereld het beeld der Maagd van Orleans als de strijderes des Heeren, de heldin des vaderlands en de martelares der ongerechtigheid. Te Orleans, te Rouaan, te Parijs en nu onlangs weder te Reims verrezen standbeelden en gedenkteekenen ter eere der eenvoudige boerendochter van Domremy Een minister van Frankrijk, de geleerde Wallon, schreef de geschiedenis van haar leven; de eerste kunstenaars brachten het op doek, de grootste dichters hebben hare heldendaden bezongen en Gounod, de gevierde componist, verheerlijkte haar door een meesterlijk toonwerk.
‘Jeanne d'Arc,’ zegt de schrijver van het leerzaam boek Le Miracle et les Sciences médicales, ‘Jeanne d'Arc boezemt eerbied en bewondering in door den adel van haar karakter, de volmaaktheid harer deugd, de grootheid van haar heldenmoed en den stralenkrans haars lijdens. Haar naam en hare gedachtenis zijn thans algemeen geëerd. Maar voor velen heeft zij het onvergeeflijk gebrek, een schitterend bewezen wonder te zijn in de wereldgeschiedenis. Goddeloosheid en rationalisme worden daar wezenlijk door geërgerd. Wat al pogingen zijn er niet in het werk gesteld om die getuigenis uit te wisschen, die waarheid te verkleinen!’
Inderdaad, wat al pogingen zijn daartoe aangewend. Ik zwijg van den schandelijken laster, door een genie zonder hart, een schrijver in dienst des satans, door een Voltaire tegen de onschuldige maagd van Domremy uitgebraakt. De vuilaardige spotter, die tegen Jesus' vlekkelooze Bruid den kreet van duivelachtigen haat uitstiet: ‘Ecrasons l'infâme, verpletteren wij de Eerlooze,’ - hij kon niet nalaten ook het reine kind der Kerk met zijn giftig slijk te bezwadderen.
De nagedachtenis der Maagd van Orleans is nog op andere wijze verongelijkt, namelijk in naam der wetenschap. Men heeft getracht hare wonderbare geschiedenis, die ons in haar verheven eenvoud als eene bladzijde voorkomt uit het Boek der boeken, men heeft getracht die geschiedenis voor te stellen als eene overlevering, eene legende, eene mythe. Welnu, de Voorzienigheid heeft gewild, dat de wonderen die Zij door den arm eener zwakke maagd heeft gewrocht, bewaard zouden blijven voor de volgende geslachten in een vorm, die het minst aan tegenspraak onderworpen kan zijn. ‘Geene enkele geschiedenis,’ zegt de geleerde Walkenaer, ‘berust op zulke authentieke bescheiden als die van Jeanne d'Arc, omdat de feiten voortvloeien uit gerechtelijke onderzoekingen en verklaringen van meer dan tweehonderd getuigen van elken leeftijd, van beider kunne en van allerlei stand, die in de twee processen gehoord zijn.’
Geen enkel ernstig geschiedschrijver zal dan ook die geschiedenis meer in twijfel trekken; doch nu tracht de ongeloovige wetenschap althans het wonderbare daaruit weg te redeneeren. Zoo verklaart Quicherat de voorspellingen van Jeanne d'Arc door te beweren dat ze slechts voorzeide wat ze zelf meende te volbrengen. Zonder twijfel heeft de Maagd van Orleans veel bijgedragen tot het behalen van zegepralen, die zij voorspeld had. Doch heeft ze ook zelf den pijl afgeschoten, die haar te Orleans wondde, gelijk ze had voorzegd? Heeft ze zelf Glansdale in de Loire verdronken of heeft ze te Compiègne zich zelve gevangen genomen? Heeft ze zelf, na haren dood, de Engelschen over den Oceaan teruggedreven, zooals ze tijdens haar proces voorzegd heeft dat gebeuren zou?
Zoo niet, waar blijft dan de bewering van Quicherat?
Anderen hebben getracht het wonderbare in Jeanne's leven te verklaren door de zoogenaamde theorie der omstandigheden. De omstandigheden van tijd en plaats, zeggen zij, van klimaat en omgeving, van geboorte en levenswijze hebben Jeanne d'Arc gemaakt tot hetgeen zij geworden is; maar die geleerde heeren vergeten dat duizenden jonge boerenmeisjes van haar tijd in volkome gelijke omstandigheden verkeerden, zonder dat uit ééne van haar eene Jeanne d'Arc gegroeid is.
De laatste en dwaaste uitvlucht eindelijk van het rationalisme is de verklaring van Jeanne's wonderbaar leven door de physiologische pathologie. Jeanne, zegt men, was eene geëxalteerde, zij leed aan hallucinaties, met andere woorden: zij was krankzinnig!
Meesterlijk heeft de geleerde pater Bouniot, in zijn reeds genoemd werk Le Miracle et les sciences médicales, die onwaardige aantijging weerlegd; doch na hier in korte trekken het geheele leven der heldin geschetst te hebben, acht ik het overbodig de bewijsgronden mee te deelen, waarmee de scherpzinnige pater Jesuïet de spitsvondigheden der ongeloovige wetenschap als rag verscheurt. Hoe! Jeanne d'Arc eene krankzinnige, zij gezond naar lichaam en geest, die in al hare woorden en daden van het helderst doorzicht, de krachtigste overtuiging blijk gaf. Eene krankzinnige, die legers aanvoert en een koninkrijk verovert! Eene krankzinnige, die den koning herkent te midden zijner hovelingen, die hem zijne geheimste gedachten openbaart en die toekomstige overwinningen, de kroning te Reims, hare eigen wonden, hare gevangenneming en haren dood nauwkeurig voorspelt! Eene krankzinnige, die door geene strikvragen van sluwe en in alle listen volleerde ondervragers van haar stuk gebracht wordt!
‘Als gij Jeanne d'Arc van krankzinnigheid verdenkt,’ roepen wij hier met Léon Gauthier uit, ‘toon mij dan - ik heb het recht dit te vorderen - in al uwe krankzinnigengestichten één pathologisch geval, aan dit gelijk, en dat - let wel - in gelijke omstandigheden in staat is gelijke dingen uit te werken. Ik laat u alle eeuwen; zoek vrij en wijst een dergelijk geval van waanzin aan; het is eene uitdaging, die u gedaan wordt. Maar zoolang gij geene bewijzen levert voor uw scepticisme, zullen wij ons tevreden stellen met de bewijzen voor ons geloof. Ik voor mij - gaat de begaafde schrijver voort - als ik mij in verbeelding naar het oude Marktveld van Rouaan verplaats op den 30en Mei 1431; wanneer ik daar op den brandstapel het arme landmeisje zie, dat een groot koninkrijk heeft veroverd, en dat, tot op het oogenblik dat de vlam haar in den mond dringt, luide en waardig de waarheid van al