Eene ontvangst bij Z.H. Paus Leo XIII.
Geen koning ter wereld, hoe ver zich zijn rijksgebied moge uitstrekken, over hoeveel duizenden hij den schepter moge zwaaien en hoe mild hij zij met zijne schatten, ziet zich zoo onophoudelijk door scharen van onderdanen omringd als de Paus-Koning van het Vaticaan. Maar diens heerschappij - al is zijn gebied beperkt tot de ruimte van een paleis - omvat ook de gansche aarde; zijn schepter is de herderstaf der liefde; zijne onderdanen zijn zijne kinderen, en wat zijne mildheid uitdeelt, zijn hoogere schatten dan stoffelijke gunsten.
Van den ochtend tot den avond staat de Paus zoowel de geringsten als de voornamen met dezelfde goedheid, hetzelfde geduld te woord. Nauwelijks heeft hij in den vroegen morgen het misoffer opgedragen, of reeds plaatst men een leuningstoel aan de Epistelzijde, en de H. Vader zet zich daar neder en laat de aanwezigen tot zich komen. Familiegroepen worden daar te zamen door Monseigneur Macchi voorgesteld; zij zeggen den H. Vader zacht wie zij zijn en vanwaar zij komen... Het is een schouwspel vol van het licht der liefde.
Den ganschen dag duren bijna onafgebroken de audiënties voort; want de Paus heeft gezanten, bisschoppen, pelgrims, deputaties en adressen van de talrijke congressen te ontvangen.
Ga omstreeks tien of elf ure des morgens, op de dagen dat de H. Vader ontvangt, naar de troonzaal, en neem daar plaats gedurende den tijd dat het eene gehoor na het andere gegeven wordt. Gij merkt Monseigneur Macchi's tenger en afgemat voorkomen op en gij vraagt verwonderd, wanneer deze goede Prelaat eens rust vindt. Hij schijnt altijd op de been te zijn. Gij ziet 's Pausen gelaat en voorkomen, en verwondert u dat het levenslicht nog voedsel vindt of niet uitdooft in zulk eene broze vaas.
Te middag trekt de Paus zich terug om eene wandeling te doen in de tuinen van het Vaticaan, gedurende het koelere jaargetijde. In den Zomer moet deze ontspanning noodzakelijk tot den avond worden uitgesteld. De talrijkste, de langdurigste en de vermoeiendste zijn de avond-audiënties. Dan worden de bisschoppen ontvangen om verslag uit te brengen over hunne bisdommen, en de priesters, die hen vergezellen, en met een gehoor begunstigd worden.
Er komen omstandigheden voor, dat het getal der vreemdelingen zoo groot is, dat er van bijzondere ontvangsten geene sprake kan wezen. Dan wordt een dag vastgesteld, waarop zij met eene kaart van Monseigneur Macchi worden toegelaten in de groote zalen van het Vaticaan, en de H. Vader gaat midden door hunne rijen, terwijl hij hen zegent en eenige vriendelijke woorden spreekt in het Italiaansch of in het Fransch.
Zulk eene ontvangst zien wij in dit nummer afgebeeld. Paus Leo XIII doorwandelt te midden zijner Prelaten de ruime zalen, waar geloovigen van allerlei stand en elken leeftijd, monniken en kloosterzusters naast officieren, heeren en dames uit de groote wereld naast nederige landlieden hem wachten, om op de knieën zijn zegen te vragen.
En voor allen heeft de Heilige Vader een minzaam woord; voor den eenvoudigen monnik zoowel als voor de deftige dame in den Romeinschen sluier, voor het kind, dat reeds de gevouwen handjes naar hem uitstrekt, als voor den schamelen landman, die geknield zijne nadering afwacht.
Gewis, bij dit treffend tafereel zullen diegenen onzer lezers, welke het geluk hadden tot de pelgrims te behooren, die tijdens dit jubeljaar van alle oorden der wereld naar Rome togen, de herinnering voelen opgewekt aan dat oogenblik, en onwillekeurig zullen zij het een medepelgrim nazeggen:
O Leo, steeds Petrus, wat wondre vervoering
Doorgloeide op uw aanblik, als louterend vuur,
Ons harte, dat, trillend van heilige ontroering,
Nog heden de zoetheid hersmaakt van dat uur.
Nog zien we uw gestalte, zoo hoog en zoo edel,
Verrijzen in 't blank, hoogepriesterlijk kleed,
De ivoorfijne trekken, den zilveren schedel,
Gebukt onder 't wicht van de jaren en 't leed.
Nog stralen ze ons tegen als starregeflonker,
Die oogen vol gloed in dat diepdenkend hoofd,
Wier glans, zacht als fulp, schoon als gitten zoo donker,
Geen ouderdom, zorge noch nachtwaak verdooft.
O Leo! wat heugnis de dwarling van 't leven
Als dorrend geblaârt heeft verwaaid en verstrooid,
Uw beeld, met der majesteit stralen omgeven,
Uw aanblik, uw goedheid vergeten we nooit.