Volgt de stem des harten.
Novelle.
(Vervolg.)
Met dit loffelijk voornemen begaf de graaf zich zonder dralen - naar zijne kamer in het badhôtel, waar hij met behulp van zijn bediende zorgvuldig toilet maakte. Zoo verscheen de graaf in de nederige woning van den luitenant, die zeer verwonderd was over het onverwacht bezoek.
‘Kan niet nalaten,’ zei de voorname gast, ‘oude kameraad in het voorbijgaan te bezoeken en mevrouw mijne opwachting te maken.’
‘Zeer lief van u, mijnheer de graaf!’ hernam de dame gevleid. ‘Koert heeft mij reeds verteld, dat hij u heeft aangetroffen en gij zoo vriendelijk geweest zijt hem voor de volgende réunie te verzoeken.’
‘Hoop dat mevrouw ons ook de eer zal bewijzen.’
‘Met het grootste genoegen, als Koert er ook deel aanneemt.’
‘Twijfel niet daaraan. Uitstekend gezelschap. Adel uit den omtrek. Zal allen aangenaam zijn mevrouw te leeren kennen, vooral neef Reibnitz en nicht Mathilde.’
‘Reeds lang heb ik verlangd met het gezelschap kennis te maken, maar Koert was steeds te lijdend. Wij leven hier als kluizenaars, en gaan met geen mensch om, behalve met onze buren, eenige dames uit Opper-Silezië, die wel is waar burgerlijk, maar overigens zeer aangename menschen zijn.’
‘Heb van dokter Brüstlein veel goeds van de dames gehoord,’ hernam Bodo, terstond de gelegenheid aangrijpend, die hem aangeboden werd, om over de dames te spreken. ‘Eene zekere burgemeestersvrouw Grund en hare nicht; moeten zeer achtenswaardig zijn. Ben voornemens hen ook tot de réunie uit te noodigen. Wat denkt ge er van, kameraad? Zal hun zeker zeer aangenaam zijn!’
‘Dat kan ik niet weten,’ antwoordde Koert, die tot nog toe gezwegen had. ‘Dat moet ge aan de dames zelven vragen.’
‘Is te begrijpen. Wilde u alleen verzoeken mij hun voor te stellen. Zijn toch te huis en te spreken?’
‘Als ik me niet vergis,’ merkte mevrouw v. Bergen op, zonder het antwoord van haar zoon af te wachten, ‘dan zitten de dames in den tuin in hunne tent; zij zullen in alle geval zeer verheugd zijn, als mijnheer hen tot de réunie uitnoodigt.’
Het spreekt van zelf dat graaf Randau terstond daartoe bereid was, zoodat Koert zich genoodzaakt zag, hem naar den kleinen tuin te vergezellen en hem voor te stellen aan de dames, die zulk een aanval niet konden vermoeden, en met wie hij en zijne moeder sedert het uitstapje naar den Golm meer vriendschappelijk verkeerden.
Na de gewone begroetingen en nadat van beide zijden eenige beleefde woorden gewisseld waren, droeg de graaf met de hem eigene beminnenswaardige gemakkelijkheid zijn verzoek voor, dat echter tot zijne groote verwondering door de dames met niet zooveel ingenomenheid ontvangen werd, als hij bepaald verwacht had.
‘Wij zijn,’ zeide mevrouw Grund kalm, ‘mijnheer den graaf zeer verplicht voor zijne oplettendheid, maar u moet ons verontschuldigen, daar wij niet...’
‘Moogt mij niet weigeren,’ viel hij haar levendig in de rede, ‘zou mij ongelukkig maken.’
‘Ik laat alles aan mijne nicht over, zij kan doen wat zij wil. Als het haar genoegen doet de partij te bezoeken, dan heb ik er niets tegen.’
‘Dan reken ik er op, dat de juffrouw aan mijn verlangen zal voldoen.’
‘Ik weet niet,’ hernam de jonge dame, een schelmschen blik wisselend met hare gezelschapsjuffrouw, ‘of wij de vriendelijke uitnoodiging wel mogen aannemen. Wij zijn hier vreemd, en vreezen op de réunie te blijven zitten en als muurbloempjes te zullen figureeren.’
‘Belachelijk! Geef mijn woord, dat u met engagements zult bestormd worden. Ikzelf en kameraad v. Bergen zullen ons gelukkig achten.’
‘Wat!’ zeide de dame verrast. ‘Mijnheer v. Bergen zal de réunie bezoeken?’
‘Natuurlijk!’ hernam de majoorsweduwe. ‘Ik ga er heen met mijn zoon.’
‘Dat is wat anders. Als mevrouw en de luitenant ons geleiden, dan kunnen we zonder zorg zijn. Wat dunkt u, Flora?’
‘O!’ antwoordde deze. ‘Ik ben tevreden met alles, wat u genoegen verschaft.’
Nu kon Koert er niet langer tegen zijn, hoe vast hij zich ook voorgenomen had zoo ver mogelijk van de réunie verwijderd te blijven, en het hem onverschillige gezelschap te mijden. Hij verklaarde, dat het hem genoegen zou doen, de dames te vergezellen.
De graaf was met den uitslag tevreden. Al beviel het hem niet, dat de dames zoo vertrouwelijk met Koert omgingen, zoo hoopte hij toch zonder moeite een naar zijne meening gevaarlijken mededinger de loef te kunnen afsteken.
In het volle vertrouwen op zijne onwederstaanbare beminnelijkheid, wachtte de graaf met kalmte de partij af, waar hij zich aan de bezitster van millioenen hoopte te toonen in zijn vollen glans als voortreffelijk danser en hartenveroveraar.
Eindelijk brak de zoo gewichtige avond aan. Het badhôtel baadde in eene zee van licht; de groote danszaal was flink gereinigd, de muren door een uit Berlijn ontboden behanger opnieuw behangen, met bonte vlagjes en guirlandes versierd, en de reeds een weinig verkleurde meubels opnieuw overtrokken en gepolijst.
Op het bepaalde uur verschenen de genoodigde gasten, de keur van het badgezelschap, de adel uit den omtrek en de officiers uit de naburige garnizoensplaatsen.
Op de tribunen, bezet met rood trijpen fauteuils, nam plaats de aristocratie, de vrouwen en dochters der adellijke grondbezitters, meest deftige jonge dames, met schoon uiterlijk, omringd door de jongere heeren uit de provincie, die nu door overdadige netheid zochten te schitteren, zich inspannende, om hunne ruwe manieren in overeenstemming te brengen met de vormen van het salon.
Naast die schitterende wereld, die niemand toelaat, die niet van denzelfden stand is, verdween het burgerlijk element, dat slecht vertegenwoordigd was en nog minder in aanmerking kwam; eenige hoogere beambten, geheimraden, advocaten en fabrikanten met hunne families, waaronder zich ook bevond mevrouw Grund met hare nicht en gezelschapsjuffrouw, in gezelschap van de majoorsweduwe en den luitenant v. Bergen.
In het eerst bleven deze dames, die hier vreemd waren, ook volkomen onopgemerkt, hoewel de jonge dame in haar smaakvol balkleed, en Flora in haar wit, met frissche rozen versierd kleedje, en met een krans van blauwe korenbloemen in het haar, zich best konden meten met de deftige schoonheden der aristocratie.
Des te grooter opzien baarde het, toen graaf Randau, zoo spoedig hij hen bemerkte, de echtgenoote van den generaal v. Hahnenkamm met hare dochters liet staan en als een roofvogel op de onbekende dames toeschoot om hen te begroeten.
Ook de nergens ontbrekende dokter haastte zich de hem zoo achtenswaardige familie met in het oog vallende voorkomendheid te gaan begroeten. Van verschillende zijden ondervraagd vertrouwde de bescheidene baddokter allen bekenden onder het zegel van de strengste geheimhouding toe, dat mejuffrouw Richter de rijkste erfgename uit haar land was, en vergat dan niet er aan toe te voegen, dat de beroemde geheimraad F. uit Berlijn de dame in zijne bijzondere zorg aanbevolen had.
Dit bericht verbreidde zich als een loopend vuurtje door de zaal en bracht een ganschen ommekeer teweeg. Zonder hun weten en willen vormden de dames op eenmaal het middelpunt en het hoofdonderwerp der gesprekken.
Zeven millioen! Dat enkele woord verleende aan de gelukkige eigenares eene verrassende bekoorlijkheid, eene onweerstaanbaar boeiende aanlokkelijkheid. Dat was meer dan jeugd, vernuft en schoonheid; daarvoor verbleekten alle andere voorrechten, verdwenen alle vooroordeelen.
Niet alleen graaf Randau, maar alle aanwezige adellijke grondbezitters, officiers en hoopvolle diplomaten bespeurden plotseling een onwederstaanbaar verlangen om de rijke erfdochter te naderen en de buitengewoon belangwekkende dame te leeren kennen, die zij voor weinige oogenblikken met geen blik verwaardigd hadden.
Vóór het bal begon, liet zich minstens een dozijn der aanzienlijkste heeren aan mejuffrouw Richter voorstellen om hun naam in haar balboekje te teekenen, hetgeen als een bijzonder geluk gold, daar de slimme Bodo haar als zijn oogappel bewaarde en zich in de eerste dansen het leeuwenaandeel wist te verzekeren.
(Wordt voortgezet.)