Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1887-1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (63.02 MB)

Scans (1404.16 MB)

ebook (55.35 MB)

XML (2.86 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Volgt de stem des harten.
Novelle.

De aangename badplaats aan de Oostzee met haar heerlijk strand en de schoone boschrijke omgeving was, zooals elk jaar, ook in dezen Zomer druk bezocht door vreemdelingen, die gekomen waren om òf genezing en versterking òf verstrooiing en genot te zoeken. Zij, die met het laatste doel gekomen waren, begaven zich in de groote hotels, die, gebouwd op de gunstigste punten, alle gemakken aanboden, die men gevoeglijk op afgelegene plaatsen verwachten kon. Wien het daarentegen te doen was om herstel van krachten, om rust en afzondering, die kon terecht in kleine, zindelijke en niet te dure vertrekken, daar de visschers hunne beste kamers aan de badgasten verhuurden.

Een van deze visschershuisjes, dat een weinig afgezonderd aan den zoom van het beukenbosch gelegen was en vanwaar men een verrukkelijk vergezicht had op de zee, was vóór eenige dagen betrokken door Koert v. Bergen, officier bij de genie.

Voortdurende zenuwhoofdpijn had hem genoodzaakt tot herstel een langdurig verlof aan te vragen, en daar noch zijne geringe middelen noch zijn toestand hem toelieten aan de luidruchtige genoegens van het voorname badgezelschap deel te nemen, zoo had hij met opzet dat eenigszins afgelegen huisje tot woning gekozen, waar hij onbekend en onopgemerkt naar eigen lusten en behoeften kon leven. Hij was in gezelschap van zijne moeder, de majoorsweduwe v. Bergen, eene statige dame, een weinig trotsch op haren ouden adel, hare eerwaardige familie en op haren uitmuntenden zoon, en die zich slechts met moeite schikken kon in de haar nu opgelegde eenvoudige levenswijze en in het gemis aan voor haar passend gezelschap. Intusschen had het genot der frissche zeelucht en het gebruik van versterkende baden zulk een invloed op den lijdenden officier, dat hij in korten tijd zichtbaar herstelde.

Naarmate echter zijn gezondheidstoestand gunstiger werd, drong zijne moeder er op aan, het gezelschap op te zoeken, dat zij tot nu toe gemeden hadden, en onder de aanwezige badgasten kennis te maken met families, die in stand met hen gelijk stonden.

‘Als ik in uwe plaats was,’ zeide zij op zekeren morgen, terwijl zij het ontbijt gebruikten in het tuintje voor het huis, ‘dan zou ik vandaag toch eens naar het badhuis gaan.’

‘Waarom?’ hernam Koert. ‘Ik weet niet, wat ik er zou moeten doen.’

‘Mijn hemel! Ge zult er wel den eenen of den anderen kameraad vinden. Uit de lijst der badgasten heb ik gezien, dat verscheidene adellijke families hier zijn, aan wie men zich kan laten voorstellen.’

‘Ge weet, dat ik er geen bijzondere vriend van ben op badplaatsen met iemand kennis te maken; het is doorgaans de moeite niet waard. De rust doet mij goed, en ik vrees, dat mijne hoofdpijn terug zal keeren, als ik mij in gezelschap opwind.’

‘De dokter,’ hernam zij met de haar eigene vasthoudendheid, ‘heeft u eene kleine afleiding in 't geheel niet verboden, maar zelfs aangeraden.’

‘Daaraan heb ik volstrekt geen gebrek. Dagelijks neem ik een bad, wandel eenige uren in het bosch en langs het strand, lees, teeken en roei in het bootje van onzen huisbaas, zoodat de tijd spoedig genoeg voorbijgaat. Ik heb maar één wensch, en wel: zoo lang mogelijk alleen te blijven en door geen mensch gestoord te worden.’

Zijne moeder was het echter niet met hem eens, maar wendde al hare vrouwelijke welsprekendheid aan om haren menschenschuwen zoon te bekeeren en hem te overtuigen van de noodzakelijkheid en het aangename van een passend gezelschap.

‘Een jong officier,’ zeide zij, terwijl zij eene kop koffie inschonk, ‘moet zich niet uit de wereld terugtrekken en niet als een kluizenaar leven. Als ge nergens heengaat en met niemand in kennis zoekt te komen, zult ge ook nooit uw geluk maken. Met uw voorkomen, uw naam en uwe verdiensten hadt ge al lang eene schitterende partij -’

‘Lieve mama!’ viel Koert haar verdrietig in de rede ‘Ik moet u dringend verzoeken, mij niet meer te spreken van uwe huwelijksplannen, waarvan ik, zooals gij wel weet, afkeerig ben.’

Meteen stond hij op om aan het voor hem onaangename gesprek een einde te maken, en sloeg den weg in naar het naburige bosch.

Niettegenstaande zijn tegenzin om aan dergelijke wenschen van zijne moeder te voldoen, was Koert toch in geene deelen een menschenhater, nog minder een verachter van vrouwelijke schoonheid en beminnenswaardigheid, maar hij had een te ernstig en te degelijk karakter, dan dat hij behagen kon vinden in het gewone badgezelschap; hij leefde te veel in idealen, om te kunnen deelen in de inzichten van zijne moeder, die in een rijk huwelijk het hoogste geluk voor hem zag.

Daarenboven bestonden er nog gewichtige oorzaken, om Koert in zijne neiging tot afzondering te versterken. Als officier zonder vermogen kende hij te goed de schitterende ellende van zijn stand en het jammerlijke van een armen luitenant, verborgen onder een schitterend uiterlijk. Zijn tractement en het kleine pensioen van eene majoorsweduwe waren nauwelijks toereikend voor de noodzakelijkste behoeften en voor het onderhoud zijner minderjarige broeders en zusters, die bij bloedverwanten grootgebracht werden.

Onder zulke omstandigheden bleef hem niets over dan zich, om niet lichtzinnig schulden te moeten maken, zooveel mogelijk te bekrimpen en van alle genoegens af te zien, onverschillig of hij daardoor den naam kreeg een menschenhater, of een ongezellig, droefgeestig man te zijn. Sedert eenigen tijd dacht hij er zelfs ernstig aan eene andere, minder schitterende, maar voordeeliger loopbaan te kiezen en als gewoon ingenieur zijne rijke wis- en natuurkundige kennis aan te wenden.

Dat Koert nog draalde zijn ontslag te nemen, was hoofdzakelijk om zijne moeder, daar deze er met hart en ziel op gesteld was, dat haar zoon, evenals zijne adellijke voorvaderen, in den militairen stand zou blijven.

In gedachten verzonken ging Koert nu door het schoone bosch, zonder acht te slaan op zijne omgeving, toen het gehinnik van een dravend paard hem aan zijne overpeinzingen ontrukte. Terwijl hij onwillekeurig omzag, bemerkte hij tusschen de stammen der hooge beuken eenige heeren en dames te paard, waaronder hij een vroegeren krijgsmakker den graaf Bodo v. Randau, herkende.

In de stemming, waarin hij zich op dit oogenblik bevond, was hem eene ontmoeting met

[pagina 340]
[p. 340]



illustratie

koning karel i voor zijne rechters, naar de teekening van h. merté.


[pagina 341]
[p. 341]



illustratie

de processie op h. sacramentsdag te munchen, naar g. fox.


[pagina 342]
[p. 342]

den door het geluk begunstigden garde officier des te minder aangenaam, daar deze zich in groot gezelschap bevond. Daarom wilde Koert dan ook met een vluchtigen groet hen voorbijgaan, toen de graaf hem toeriep, en hij dus, wilde hij niet onbeleefd schijnen, genoodzaakt was te blijven staan.

‘Goeden dag, Bergen, oude vriend! Al lang hier?’

‘Sedert drie weken.’

‘En ik sedert vier dagen. Hoe gaat het tegenwoordig met uwe gezondheid?’

‘Dank u, zoo tamelijk. En u?’

‘Uitstekend! Ben hier voor mijn genoegen, amuseer me kostelijk. Uitmuntend gezelschap, bekoorlijke dames. Zal u maar dadelijk met hen in kennis brengen en u voorstellen: mijn neef, v. Reibnitz tot Hannow - mijne schoone nicht, benevens hare bekoorlijke zuster, de freules v. Fallerstein - gezantschapssecretaris v. Rohr, groot diplomaat en toekomstige rijkskanselier - kapitein v. Faldern - mijnheer v. Wolkwitz en hier - kameraad v. Bergen, eerste luitenant bij de genie en zelf een genie,’ voegde de graaf er bij, luidkeels lachend over zijne eigene geestigheid.

Koert maakte eene buiging en wisselde de beleefde uitdrukkingen met de heeren, die hem onverschillig waren, en met de dames, die hem even weinig belang inboezemden.

‘Het is me zeer aangenaam geweest,’ zei de graaf, terwijl hij afscheid van hem nam. ‘Moeten ons haasten om niet te laat aan table d'hôte te komen. Zie u toch van avond in het badhuis? A propos! Volgende week groote réunie, heb de regeling op me genomen. Adel uit den heelen omtrek, kameraads uit Stettin en Swinemünde aanwezig. Regimentsmuziek, schitterende verrassingen, waar tooverfeest. Rekenen natuurlijk op u.’

‘Het spijt me,’ hernam Koert, ‘dat ik me nog te zwak gevoel en me nog ontzien moet.’

‘Verontschuldigingen gelden niet! Mag niet ontbreken, vlugge dansers sterk begeerd. Zal u niet hinderen, moet u er uit redden, wordt anders nog zwaarmoedig, waartoe alle aanleg is, dus tot wederziens!’

Deze ongewenschte ontmoeting had Koerts slechte stemming nog doen toenemen, en deze werd er niet beter op toen zijne moeder hem bij zijne terugkomst met de onverwachte tijding ontving, dat de huisvrouw gedurende zijne afwezigheid de andere, grootere en tot nog toe ledigstaande helft van haar huisje aan eene pas aangekomen familie verhuurd had.

‘Dat is me wezenlijk zeer onaangenaam,’ zeide hij verdrietig. ‘Ik had gehoopt, dat we tot ons vertrek alleen zouden blijven.’

‘Als men maar wist,’ meende de weduwe, ‘wie die menschen zijn en of men met hen kan omgaan?’

‘Dat is me onverschillig. We zullen het best doen, als we ons volstrekt niet om hen bekommeren en zoo weinig mogelijk notitie van hen nemen.’

Niettemin haastte zich de moeder de oude visschersvrouw op te zoeken om de verlangde inlichtingen te verkrijgen. Doch het gehoorde beantwoordde helaas! niet aan hare verwachtingen, daar, zooals zij tot haar spijt vernam, de huurders slechts drie burgerlijke dames waren, mevrouw Grand, burgemeestersvrouw uit Opper-Silezië, met hare nicht en gezelschapsjuffrouw.

‘Geen gezelschap voor ons,’ merkte de weduwe aan. ‘Ik ben er ook voor om in het geheel geene notitie van hen te nemen.’

Daar de vreemdelingen ook dezen wensch schenen te deelen en bijna nog angstvalliger dan Koert en zijne moeder iedere vertrouwelijke toenadering zochten te vermijden zoo bestond het geheele wederzijdsche verkeer slechts uit de onvermijdelijke beleefde, doch koude begroeting, als men elkander in het voorhuis of in het gemeenschappelijke tuintje voor het huis toevallig ontmoette.

Toch kon zelfs de critische weduwe niet nalaten te zeggen, dat de drie dames bij al den eenvoud hunner toiletten en bescheidenheid in hun optreden, fijne manieren en iets deftigs over zich hadden; terwijl de luitenant zeer ingenomen was met hunne terughouding.

Ook maakte de kleine, bevallige burgemeestersvrouw, met haar vriendelijk, rond gelaat, den indruk, dat zij eene zeer eerwaardige, hartelijke oude dame was, oogenschijnlijk goed gefortuneerd, doch daarbij zonder aanmatiging. Daarentegen was hare nicht eene belangwekkende indrukmakende verschijning, van eene slanke, hooge gestalte, met scherpe, schrandere gelaatstrekken, wier doordringende, grijsblauwe oogen een buitengewoon verstand verrieden, gepaard met eene sterk zelfbewustheid en eene bijna mannelijke geestkracht.

Des te vrouwelijker, zachtmoediger en bevalliger scheen hare gezelschapsjuffrouw te zijn, Flora Engel, die haar naam inderdaad verdiende; een teedere, bevallige blondine, met zachte duivenoogen, rozenkleurige wangen, bescheiden en schuchter als een Maartsch viooltje, omgeven door een bedaarden, bijna droefgeestigen ernst, die haar eene bijzonder zwaarmoedige bekoorlijkheid verleende.

Maar noch de belangwekkende nicht, noch de beminnenswaardige gezelschapsjuffrouw ondervonden de hun toekomende opmerkzaamheid van de zijde van den neerslachtigen luitenant, die hun met beleefde onverschilligheid voorbijging, tot een onverwacht toeval oorzaak was, dat de oude met de nieuwe bewoners van het eenzame visschershuis in kennis kwamen

Eenige dagen na de aankomst der vreemde dames maakte Koert weder zijne gewone wandeling in het bosch, in gedachten verzonken en gekweld door de zorg voor de toekomst. Terwijl hij zich ernstiger dan ooit bezighield met de gedachte zijn ontslag te eischen, was het hem, alsof hij in de verte zijn naam hoorde roepen.

Verrast bleef Koert staan om te luisteren. Daar hij echter niets meer vernam, en niettegenstaande zijne scherpe oogen geen menschelijk wezen ontdekte, meende hij zich vergist te hebben. Reeds wilde hij verder gaan, toen zich het angstig geroep nog duidelijker en dringender herhaalde.

Haastig spoedde hij zich nu in de richting, waaruit het geroep vernomen werd, het bosch in. Aan zijne voeten lag een van die moeilijk toegankelijke holle wegen, waarin een wandelaar, die niet met de streek bekend is, gemakkelijk kan verdwalen. Koert bleef opnieuw staan, daar hij niet denken kon, dat iemand, die hem kende, vrijwillig in dien ontoegankelijken afgrond zou vertoeven.

 

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken