eens gezegd dat Olaf zijn mededinger is. Hij heeft nu evenwel van u gehoord, hoe het met Olaf staat, en daarom wilde ik u verzoeken, Martin gerust te stellen, daar hij boos op mij schijnt, omdat ik hem alles niet verteld heb. En dan heb ik nog een verzoek,’ zoo besloot Thyra en legde hare kleine hand op mijn arm, terwijl ze mij met hare blauwe, schitterende oogen smeekend aanzag: ‘Waarschuw Martin en spoor hem dringend aan, toch op zijne hoede te wezen. Olaf ziet scherp; hij heeft zich al nu en dan een schimpscheut op den “vreemden indringer, den mof” laten ontvallen, en mij daarbij zoo nijdig aangekeken, dat ik bang ben, of hij niet alles vermoedt. Wees zoo goed en laat, wat ik u bidden mag, Martin nooit met Olaf te gelijk te water gaan; ze zijn dan samen alleen, geheel van de wereld afgesloten, en wat daar in de diepte gebeurt, daar kraait geen haan naar.’
‘Ge maakt u al te ongerust, beste kind,’ zei ik geruststellend; ‘vooreerst geloof ik niet dat Nielsen nog lont geroken heeft, zooals gedenkt, en ten tweede ben ik volstrekt niet bang dat hij onder water eene vechtpartij met zijn mededinger zou aangaan durven: want dat zou voor hem minstens even gevaarlijk zijn als voor den ander: het minste toeval zou zijn dood kunnen wezen. Daarom zou ik niet denken dat Nielsen, hoe nijdig en valsch hij ook zijn mag, zoo dwaas zal wezen van het zijn mededinger onder water lastig te maken; vooreerst zou de uitslag van zoo'n aanval al heel twijfelachtig zijn, en ten tweede begrijpt hij wel dat hij zich rechtstreeks aan verdenking zou bloot geven.’
Thyra wilde daar nog iets op inbrengen, maar op dat oogenblik kwam juist haar vader terug en zij maakte dus dat zij wegkwam.
De verschijning van den herbergier, die zichtbaar half bedronken uit de stad terugkeerde, was mij volstrekt niet welkom, en toch bracht hij ons eene pleizierige boodschap. In de haven van G. was namelijk een Duitsche kanonneerboot binnengeloopen, die daar een poosje moest blijven liggen om nieuwe bevelen af te wachten. Met luid hoezee begroetten onze matrozen, duikers en verdere manschappen die aangename tijding en aanstonds werd besloten reeds den volgenden Zondag naar G. te gaan, om onzen landslieden een bezoek te brengen.
Vóór er echter van dit bezoek iets komen kon, zou er nog een ongeluk gebeuren, juist zooals Thyra gevreesd had. Wij hadden op een der volgende dagen zoo wat een uurtje gewerkt en Martin bevond zich met een ander vakgenoot onder water, toen deze laatste plotseling met de signaallijn het teeken gaf en spoedig daarop aan de oppervlakte kwam. De duiker behoeft namelijk door vasthouden slechts de klep te sluiten, waardoor de uitgeademde lucht weer ontwijkt, om aanstonds naar boven te schieten, daar in dit geval zijn heele pak en de ruimte van zijn helm met lucht gevuld wordt, die de massa van zijn lichaam zoo licht maakt, dat hij als een elastieke bal in het water onweerstaanbaar naar de oppervlakte gedreven wordt.
De duiker had zich met eene bijl aan het been verwond en wel bij eene poging om in het tweede, met metalen staven geladen schip te dringen, dat overzij gezonken was en reeds erg begon te verzanden. Hij moest natuurlijk aanstonds ontkleed en verbonden worden, en ik gaf last dat een man van de volgende aflossing zich zou klaar maken om hem te vervangen. Toen ik volgens voorschrift de uitrusting van den man, vóór hij zich te water begaf, onderzocht, zag ik tot mijn schrik dat het Olaf Nielsen was. Eigenlijk gezegd was die schrik alles behalve gegrond; want Nielsen lag werkelijk aan de beurt, en het was toch onverschillig of hij dan wel een ander naar beneden ging. Maar ik dacht aan Thyra en haar dringend verzoek, Nielsen toch niet te gelijk met Martin onder water te laten werken.
Een oogenblik aarzelde ik nog en overlegde bij mij zelven of ik Nielsen niet onder het een of ander voorwendsel terug kon houden; maar reeds was de helm op zijn kuras vastgeschroefd, de glasschijf voor het gezicht dichtgemaakt, en een oogenblik later had Nielsen het schip verlaten, om zich langs den trap, die naar het water voerde, in de diepte te begeven. Ik trachtte mij zelven gerust te stellen en te bedenken dat ik mij nutteloos belachelijk zou maken, door mij even angstvallig te toonen als Thyra, wier genegenheid natuurlijk overal gevaren voor den jonkman duchtte.
En toch deed ik er verkeerd aan, den man niet te weerhouden, die zich thans te water begaf met het bepaalde voornemen - zooals later bleek - eene misdaad te plegen.
Toen Nielsen beneden kwam en met behulp van zijne lamp het terrein opnam, ontdekte hij spoedig Martin, die met eene bijl bezig was de planken van den scheepswand stuk te slaan, ten einde er binnen te komen. Olaf naderde hem zoo dicht dat beider koperen helmen elkander raakten; op die manier kunnen namelijk de duikers, als zij luid en duidelijk spreken, elkander tamelijk wel verstaan.
Martin luisterde aandachtig en hoorde Nielsen tot hem zeggen:
‘'t Is gek, hier zoo te staan tobben. Ik zie kans om veel gemakkelijker binnen die kast te komen: we zullen probeeren of we een van de luiken open kunnen krijgen; als wij er eerst het zand maar afhebben....’
Gezamenlijk begonnen beiden nu het schip te onderzoeken en bemerkten al spoedig, dat op een der luiken, ten gevolge der sterke overhelling van het schip, niet al te veel zand lag. De poging om het luik vrij te krijgen gelukte en nu zetten de beide duikers er hunne bijlen tusschen, om de gezwollen valdeur op te lichten. Na groote moeite slaagden zij hierin en nu vertoonde zich als een donkere gapende afgrond de ingang tot het met water gevulde vaartuig.
Het was intusschen niet zonder gevaar, langs dit gat binnen te kruipen, en Martin draalde nog een oogenblik, tot wederom de helm van Nielsen den zijne raakte en hij de woorden opving: ‘Kruip er maar in, ik zal buiten een oog in het zeil houden, en help u wel als er onraad komt.’
Martin besloot voorzichtig in de binnenruimte van het schip af te dalen, daar er gevaar bestond dat hij in het onbekende terrein ergens met zijne luchtbuis of zijne signaallijn mocht blijven hangen en hem zoodoende de gemeenschap met de oppervlakte afgesneden zou worden. Hij zorgde daarom wel, iets van de uitgeademde lucht terug te houden, zoodat zijn duikerspak eenigermate opzwol en hij, bij zijne neerdaling in het schip, in het water bleef zweven, zonder een val te kunnen doen, daar zelfs de zware looden zolen aan zijne voeten hem slechts langzaam deden zinken.
Het schijnsel zijner lamp, dat alles rondom hem spookachtig verlichtte, deed hem weldra erkennen dat hij zich in de kapiteinskajuit bevond. Verschrikkelijk had het water hier huis gehouden; de tusschenwanden, welke de kajuit van de machinekamer en het vooronder scheidden, waren uiteengeslagen en zeevaartkundige instrumenten, meubels, voorwerpen van allerlei aard dreven in de akeligste wanorde door elkander.
Eensklaps ging Martin's lamp uit en te gelijk voelde hij een stoot van het water op zijn helm; toen hij daarop eene beweging wilde maken, merkte hij dat hij met zijne luchtbuis ergens vastzat, daar deze hem in zijne beweging belemmerde.
Een vreeselijke schrik maakte zich van den ongelukkige meester, daar hij aanstonds op de gedachte kwam dat het luik dichtgevallen, zoo niet met opzet dichtgegooid was en hij dus reddeloos in het schip was opgesloten. Of de luchttoevoer nu reeds door het platdrukken van de luchtbuis was afgesneden, kon hij niet weten. Het eigenaardige toestel is namelijk zoo ingericht, dat de duiker nog voor vier of vijf minuten lucht in voorraad heeft, nadat de verbinding met de oppervlakte heeft opgehouden.
In zulk een oogenblik schieten iemand de gedachten met bliksemsnelheid door het hoofd, en met vreeselijke duidelijkheid zag Martin in, dat de verraderlijke Nielsen met opzet het luik had dichtgeworpen, om hem hier beneden een ijselijken dood te doen sterven. Ja, binnen minder dan eene seconde was het hem tot verpletterende zekerheid geworden, dat hij hier als slachtoffer van Olafs boosaardige haatdragendheid moest omkomen. Waarschijnlijk had deze er de lucht van gekregen, dat Martin zijn mededinger was en besloten zich op de eenvoudigst mogelijke wijze van hem te ontdoen. Wie kon hem bewijzen dat hij het luik opzettelijk gesloten had? Kon dat niet evengoed door een onvermijdelijk toeval zijn dichtgevallen? Hij behoefde er niet eens iets van te weten, dat Martin door het luik in het schip gedrongen was.
Door wanhopig rukken poogde Martin zich te bevrijden, doch hij bleef met de signaallijn en de luchtbuis vastzitten en kon geen voet verzetten. Hij hield kort beraad: omstreeks vier minuten had hij nog te leven; dit waarborgde hem de lucht, die zich in het toestel bevond, zelfs al was overigens door de samendrukking der buis alle luchttoevoer afgesneden. Dan echter zou hij moeten stikken of, zoo hij de glazen plaat van zijn helm verbrijzelde, moeten verdrinken.
Hij nam een wanhopig besluit: het mes trekkende, dat ieder duiker rechts aan zijn gordel draagt, sneed hij de signaallijn door en na eenige vergeefsche pogingen ook de luchtbuis. Zoo kon hij zich ten minste vrij bewegen en met de handen voor zich uitgestrekt deed hij eenige schreden voorwaarts in de duisternis. Hij voelde geen tegenstand tot hij plotseling met den voet tegen een ijzeren voorwerp stiet, waardoor hij bemerkte dat hij in de machinekamer was aangeland. Op hetzelfde oogenblik zag hij vóór zich in het water eene heldere schemering; hij ijlde er op toe en zag dat zij kwam van het licht aan de oppervlakte, dat flauw tot in deze diepte doordrong en door een groot dik glas in de machinekamer viel. Dergelijke groote, ronde glasschijven vindt men meestal in de machinekamers der stoombooten, en voor zulk een raamje stond of liever zweefde Martin.
Al aanstonds was de gedachte bij hem opgekomen, de ruit te verbrijzelen en zich door het gat een uitweg te banen. Maar waar zou hij zoo gauw een voorwerp vinden om het zware glas stuk te slaan?
Iedere seconde was kostbaar. Martin wist dat hij nog slechts voor hoogstens twee minuten levenslucht had: dàn was hij verloren.
Hij greep naar de looden zolen aan zijne voeten maakte een daarvan los en sloeg ze met de kracht der wanhoop tegen de glasruit. Zijne pogingen schenen aanvankelijk tevergeefs, doch na eenige slagen vloog eindelijk het glas met een geweldigen knal in duizend stukken, terwijl de druk van het binnenstroomende water Martin wild achteruit wierp. Met de uiterste inspanning werkte hij zich echter weder naar de opening, waardoor hij nog dacht te kunnen ontkomen.
Op het oogenblik dat zijne handen, zonder zich om de glasscherven te bekommeren, die nog aan de koperen sponning zaten, den rand der opening vatten, overviel hem de vreeselijke gedachte, dat het gat mischien te klein zou zijn om hem door te laten. In de uiterste vertwijfeling trok hij zich op en wrong met geweld zijn lichaam door de opening. Wel knarsten de glazen platen in zijn helm, als dreigden zij te breken; wel voelde hij hoe het koperen beslag van helm en kuras verbogen werd en het ingedeukte metaal zijne spieren en beenderen beknelde, maar een oogenblik daarna was hij er toch door!
Hij sloot de klep, waardoor de verbruikte lucht ontsnapt, en was daardoor binnen een oogwenk aan de oppervlakte, wier licht hij gevreesd had nooit meer te zullen aanschouwen, en dat hij thans met onbeschrijflijke vreugde begroette.
Op hetzelfde oogenblik bemerkte hij echter dat de luchtvoorraad was uitgeput, hij voelde hoe zijne longen als verlamd werden en eene doffe zwaarte hem op de hersenen drukte; daarop verloor hij geheel het bewustzijn.
Ondertusschen hadden wij boven op het