De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4
(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 329]
| |
[Nummer 42][Onze gravures]Victor Jacobs,
| |
[pagina 330]
| |
Door de achting hunner stielgenooten werd aan de meeste hunner het ambt van Deken of ouderman hunner Gilde toevertrouwd. Het vermaarde altaar van Onze-Lieve-Vrouw op het Staeksken, dat zich in de middenbeuk van Onze-Lieve-Vrouwe-kerk bevond, behoorde aan de Gilde of het ambacht der hoveniers. Op 20 Januari 1847 werd Louis Jacobs in den ouderdom van 43 jaren voorbarig aan de liefde zijner huisgenooten ontrukt. Hij liet aan zijne weduwe de zorg der opvoeding van drie zonen, waarvan de oudste elf jaren was en de jongste eenige maanden. De trouwe zorgen eener voorbeeldige moeder hebben in Victor Jacobs de natuurlijke begaafdheden, hem zoo mild door de Voorzienigheid gegund, wonderbaar ontwikkeld; aan die zorgen is hij ten deele het geluk zijner schitterende loopbaan verschuldigd. Mevrouw Jacobs vertrouwde de opvoeding harer twee oudste zonen, Edouard en Victor, aan de voortreffelijke geestelijken, die onder de leiding van den eerwaarden heer Bautain het oud collegie der Oratorianen te Juilly hadden heringericht. Later, na het afsterven van Edouard, plaatste zij Victor in het collegie, dat de Paters Jezuiten, pas in Frankrijk teruggekeerd, te Vaugirard hadden geopend onder de benaming van ‘Vrije school der Onbevlekte Ontvangenis’. Hij deed er ernstige studiën; en na zijne humaniteiten volgde hij er de lessen van wijsbegeerte, die in het Latijn gegeven werden door P. Marin de Boylesve. In Augustus 1856 verliet Victor Jacobs Vaugirard, met het diploma van bachelier-èslettres, eenen ruimen oogst van schoollauweren medebrengend. Door zijne neigingen, zoowel als door het voorbeeld van zijnen vader, was Victor Jacobs het beroep van advokaat aangewezen. Antwerpen moest dus nogmaals voorloopig verlaten en eene universiteitstad uitgezocht worden. Mevrouw Jacobs besloot haren zoon te volgen. Zoo werden voor hem de moeielijkheden en de gevaren van het studentenleven gespaard. Tusschen de vier universitei en verkoos zijne moeder die van Brussel, verzekerd dat zij de gevaren van dat midden weinig te vreezen had voor haren zoon, gewapend door krachtige wijsgeerige studiën tegen de dwaalleeringen der Vrije Universiteit. In de hoofdstad vond Mevrouw Jacobs het gezelschap van bloedverwanten, M. en Mad. Laurent Veydt, waaraan zij door eene lange en hartelijke vriendschap was verbonden. M. Laurent Veydt achtervolgens schepen van Antwerpen, lid der Bestendige Deputatie, Volksvertegenwoordiger en Minister van financiën was in 1856 een der bestierders der Société Générale; zijne ondervinding, zijn gezonde zin maakten hem, niettegenstaande eenige eigenaardigheden, den geschikten raadgever zijner volle nicht, sedert bijna tien jaren van haren natuurlijken steun beroofd.
***
Het diploma van bachelier, in Frankrijk verworven, was niet voldoende om aan Victor Jacobs den toegang tot de Faculteit van Rechten te verleenen. Hij moest beginnen met de candidatuur in wijsbegeerte, en zetelde op dezelfde banken met Paul Janson, Emile Robert, Edmond Picard, de toekomstige hoofden van het radicalisme, met Alfred Allard en Georges Frère, toekomende steunpilaren van het liberalism; de eenige katholieke, welken Victor Jacobs in den cursus ontmoette, was Leopold Mallar, heden liberaal Volksvertegenwoordiger van Verviers. De heer Tiberghien was leeraar van wijsbegeerte in de Vrije Universiteit. Soms, naar zijne gedachten, volgens het stelsel van Krause ontwikkeld te hebben, verzocht de leeraar zijnen toehoorders hem hunne tegenwerpingen voor te brengen. Aan dit verzoek werd door de studenten nimmer beantwoord en de leeraar vervolgde gewoonlijk zijne les zonder tegenspraak. Het voorbeeld volgend van Frederic Ozanam, die in de Sorbonne te Parijs, zijnen leeraar Geoffroy wederlegde, stelde Victor Jacobs, bij het eerste aanzoek, de wijsbegeerte van den H. Thomas tegenover die van Krause en redetwistte met goed gevolg met den leeraar. Zijne medeleerlingen, over zulke stoutmoedigheid verbaasd, begonnen te mompelen; maar de jeugd bemint de tegenspraak en telkenmale dat in het vervolg Victor Jacobs de twistrede herbegon, luisterden zijne gezellen met die deelnemende nieuwsgierigheid en die achting, welke eene diepgevoelde overtuiging moet inboezemen. Victor Jacobs was in de Universiteit van Brussel gekomen op het oogenblik dat de herderlijke brieven van de bisschoppen van Gent en Brugge het onderwijs van de heeren Laurent, Carlier en Brasseur in de Gentsche Universiteit aanklaagden. De liberale partij was erg misnoegd over die tusschenkomst der bisschoppen; de heer Verhaegen, destijds rector der Vrije Universiteit, had er menige zinspeling op gemaakt in zijne Openingsredevoering van het Academisch jaar. De bespreking van het adres, in antwoord op de Troonrede, rolde bijna uitsluitend over de bisschoppelijke brieven. Voor Victor Jacobs was het een tot dan ongekend genoegen des namiddags in de Tribunen de beraadslagingen der Kamer van Volksvertegenwoordigers te kunnen volgen. De dag dat M. Frère door drift vervoerd, het gedrag van den eersten Minister, M. Pieter De Decker, als ‘huichelarij’ bestempelde, bevond hij zich op de tweede rij der openbare tribunen. Die buitensporige taal deed een onweer ontstaan, dat in de tribunen weerklank vond. Victor Jacobs was de laatste niet om tot orde te roepen. Een toehoorder der eerste rij, vóór den jongen student gezeten, draaide zich vinnig om en aanzag hem strak door zijn oogglas. De blikken, die dan gewisseld werden, hebben elkander later nog menigmaal ontmoet: de toehoorder der eerste rij was Jules Bara. De hevige bespreking van het adres werd lang voortgezet; door den levendigen woordenstrijd bewogen, vroeg Victor Jacobs aan zijnen bloedverwant M. Veydt, dien hij ontmoette, welke de uitslag der redetwisting zou zijn? - ‘Eene stemming’ antwoordde koelbloedig de oude wetgever. Eerst een weinig onthutst begon Victor Jacobs na te denken, begreep de juistheid van het antwoord en maakte het zich ten nutte. Weldra gingen de gebeurtenissen den jongen student aanzetten krachtdadiger in den strijd der partijen tusschen te komen. De kwestie der liefdadigheid was aan de dagorde; het Ministerie had aan de Kamers een wetsontwerp over de liefdadigheidsgestichten voorgelegd. Zijne politieke tegenstrevers oordeelden het oogenblik gunstig, om eenen beslissenden aanval te wagen, en de pers bereidde de overdrijvingen van het spreekgestoelte voor. Victor Jacobs trad in het strijdperk en huldigde zijne politieke loopbaan in als voorvechter van de vrijheid der liefdadigheid. Zekeren dag verscheen in den boekhandel Demortier een klein vlugschrift, getiteld: ‘La Liberté des Fondations, ou la Question des Administrateurs spéciaux, par un élève de l'Université de Bruxelles.’ Groote onrust ontstond er in de Universiteit bij deze verschijning; eenige studenten teekenden verzet aan tegen dit schrift in de liberale dagbladen, en men deed opzoekingen om den schrijver te ontdekken. ‘Ik ben het,’ antwoordde Victor Jacobs, ‘wederlegt mij, zoo gij kunt. Ik heb mijn recht gebruikt, gebruikt het uwe.’ Deze uitdaging bleef onbeantwoord. Het vlugschrift beleefde drie herdrukken. Door zulken uitslag werd de jonge schrijver aangemoedigd. In 1859 was M. Paul Nève eigenaar van het ‘Journal de Bruxelles.’ Met bereidwilligheid stelde hij zijn dagblad ter beschikking van den student in de rechten. Inzonderheid voerde er Victor Jacobs een nog al uitgebreiden pennestrijd over de vrijheid van den preekstoel, met baron d'Anethan, van wien hij in 1870 de collega moest worden. Baron d'Anethan stond eene verzoenende oplossing voor, die, zoo hij dacht, door het liberaal Ministerie zou kunnen aangenomen worden. Victor Jacobs prees de oplossing, die aan de Katholieken volledige voldoening gaf. De heer d'Anethan, die in de artikels, welke hem wederlegden, de gewone redactie van het dagblad niet herkende, vroeg aan M. Nève den naam van zijnen tegenstrever. ‘Ik kan hem u niet zeggen,’ antwoordde deze, ‘maar,’ voegde hij er glimlachend bij, ‘gij hebt u kunnen overtuigen dat het de eerste de beste niet is.’ Omtrent denzelfden tijd liet Victor Jacobs in de Revue Belge et Etrangère twee filosofische studiën verschijnen: eene critiek over l'Essai de Philosophie religieuse van M. Saisset en eene verhandeling over le Surnaturel; de[z]e werken, diep doordacht, vestigden de aandacht der geleerden op den schrijver. In 1860 bekroonde Victor Jacobs op eene schitterende wijze zijne hoogere studiën; op het einde der maand Juli onderging hij met de grootste onderscheiding zijn laatste exaam van Doctor in de Rechten.
***
Nadat haar zoon zijne studiën voltrokken had, vestigde Mevrouw Jacobs zich weder te Antwerpen. De jonge doctor in d rechten deed zijne proefjaren bij M. Jacques Cuylits, ouden vriend van wijlen zijn vader; gedurende drie jaren had hij er voor makker Constantin Biart, die van 1878 tot 1884 liberale senator van Antwerpen was, en Frederik Delvaux, sedert voorzitter der liberale Associatie. Rond de groote tafel der studie werd er bij afwezigheid des patroons nog al eens warm geredetwist, maar bij dezes terugkomst werd de gestaakte arbeid hernomen en wie werken wilde, vond daar ruime gelegenheid toe. De werkzaamheid van Victor Jacobs bepaalde zich echter niet bij het nazien der zaken van zijnen patroon. Zijn geest nam hoogere vlucht, hij beoefende gerechtelijke vraagstukken van meer algemeen belang. In 1862, als gansch Antwerpen over de krijgsdienstbaarheden bekommerd was, gaf hij een werkje in druk, dat er veel toe bijdroeg om de aandacht zijner medeburgers op hem in te roepen. Dit vlugschrift was getiteld: Etude sur les Servitudes légales. Eenige maanden later gaf hij een belangrijk werk uit: La Révision du Code pénal dans ses rapports aver la liberté de la chaire. Van dezen oogenblik was Victor Jacobs gedurig bezorgd met de twee groote belangen, waaraan zijne geheele loopbaan werd toegewijd: de welvaart van Antwerpen en de godsdienstige vrijheid. Zijn lang verblijf in Frankrijk had hem de Vlaamsche taal wel eenigszins doen verwaarloozen. Hij wilde deze leemte aanvullen en begon zijne moedertaal met onafgebroken iever aan te leeren. Frederik Gheysens, zijn neef, later zijn schoonbroeder geworden, deelde met hem dezen krachtvollen arbeid. Ras hadden zij het Vlaamsch hunner eeste kinderjaren herwonnen, en men zag Victor Jacobs op het spreekgestoelte der meetings het woord voeren met even veel gemak als ieder Antwerpenaar van echte afkomst. Indien hij in de verdediging der Vlaamsche zaak immer de bezadigdheid en den verzoeningsgeest wist aan te prijzen, die de duurzame uitslagen verzekeren, kan men toch bevestigen dat deze rechtvaardige zaak geen verkleefder partijganger telt. Er is geen advokaat, wiens naam met eenigen glans op het spreekgestoelte der gerechtszaal schittert, of hij wordt vroeg of laat door het politiek leven opgeëischt. Vóór Victor Jacobs nog zijne stagie had geëindigd, werd reeds deze waarheid bevestigd. | |
[pagina 331]
| |
Op een der eerste dagen van Januari 1863, terwijl men in de verhoorzaal der rechtbank van koophandel van Antwerpen, de zaken opriep, naderde M. Blondel, een der dekens der Antwerpsche balie en voorzitter der Conservatieve Vereeniging, den jongen stagist en vroeg hem: - Jacobs, zijt gij vijf en twintig jaar? - Neen, M. Blondel. - Dat is spijt.... - Maar binnen eenige dagen zal ik zoo oud zijn. - Dat is goed! Dan zijt gij onze man in de maand Juni. Deze woorden werden eenige maanden later door de politieke vrienden van M. Blondel en door het kiezerskorps bekrachtigd. Op 9 Juni 1863 kwam de naam van Victor Jacobs zegepralend uit de stembus met eene meerderheid van 500 stemmen.
***
Van dan af begon voor V. Jacobs die veelbewogene parlementaire loopbaan, waarin zelfs zijne meest verbitterde tegenstrevers zijne schitterende begaafdheden erkennen moesten. Tweemaal, in 1870 en in 1884, was hij minister, en tweemaal werd hij onder den druk van vijandelijke straatbetoogingen, na een kortstondig maar uiterst werkzaam bestuur, in den Ministerraad door een zijner collega's der Kamer vervangen. Aan de bespreking van al de vraagpunten van eenig belang, nam hij in de Kamers onvermoeid deel, en veroverde er zich door zijn ongewoon redenaarstalent, zijn juisten blik en fijnen geest eene onbetwistbare eereplaats. Hoeveel diensten de achtbare afgevaardigde reeds aan zijne partij en aan het land bewezen hebbe, toch is hij nog slechts in de volle kracht van den mannelijken leeftijd en dus waarschijnlijk geroepen, om in het Bestuur van den Lande nog eene gewichtige rol te spelen. En al kan ook zijn streven niet van allen goedkeuring en steun verwerven, toch zal het Lang leve! den Heer Victor Jacobs bij zijn jubelfeest door zijne partijvrienden toegewenscht, rechtzinnig beaamd worden door alle burgers, die voor de eer van hun vaderland betrachten, dat al de staatkundige gezindheden, in 's Lands Kamers door de waardigsten en talentrijksten vertegenwoordigd worden. | |
De Vaticaansche tentoonstelling.Wij geven in dit nummer de afbeelding van eene der belangrijkste inzendingen voor de Vaticaansche tentoonstelling: eene schilderij, welke een der grootste sieraden uitmaakt van de zaal, bestemd voor de kunstwerken van dien aard Het aangrijpende doek is een geschenk van den bisschop en de geestelijkheid van Bergamo, die het te danken hebben aan het penseel van den Italiaanschen schilder Loverini. Ofschoon het tafereel slechts weinig personen telt, trekt het algemeen de aandacht om de buitengewone kracht van uitdrukking, de grootsche teekening, het levendig coloriet en de onberispelijke strengheid van intonatie. Het stelt voor: de H. Grata met het hoofd van den onthalsden martelaar Alexander in de handen. De machtige verbeelding van den kunstenaar heeft aan dat onderwerp al de kracht en al de poezie weten te geven van de christelijke opvatting, terwijl de samenstelling daarentegen aantrekkelijk is door hare nieuwheid. Het lichaam van den martelaar, waarvan het hoofd is afgehouwen, vertoont op het levendigst het rood der aderen en de spieren van den hals, terwijl het in zulk eene natuurlijke houding nederligt, dat men wanen zou de werkelijkheid voor zich te hebben. Enkele krachtige en juiste penseeltrekken doen de wapenrusting van den krijger uitkomen. De H. Grata staat rechtop en houdt, terwijl zij het hoofd van den christen held eerbiedig tegen de borst klemt, den blik ten hemel gericht, waar eene schaar van engelen in eene fraai gebogen lijn de treffende groep omzweeft. Op den achtergrond onderscheidt men een paar figuren van Christenen, vrome belangstellenden, die langs een lager aangegeven weg hierheen komen, om het lichaam te vereeren van den nieuwen martelaar voor Christus. De uitvoering der schilderij wordt als meesterlijk geroemd, vooral omdat het sterk vooruittreden der eene figuur in het minst niet schaadt aan de uitwerking der andere; maar nog bewonderenswaardiger is de hemelsche kalmte, die van het gelaat der edele vrouw straalt. Het werk van professor Loverini doet in één woord den kunstenaar eer aan, wiens talent de gedachte, die hem bezielde, zoo heerlijk en krachtig heeft weten uit te drukken. | |
Op den buiten.Lang heeft het schoone weer op zich laten wachten, maar eindelijk toch is het volop Lente geworden, terwijl de barometer eene reeks van zachte, zonnige dagen belooft. Met blij vertrouwen heeft de familie dan ook haar buitenverblijf betrokken; zoo lang reeds had mevrouw er reikhalzend naar uitgezien, vooral met het oog op haar kleinen lieveling, wien de dokters de sterkende buitenlucht krachtig aanbevolen hebben. Vandaag nu is het weder recht heerlijk. De jonge moeder is dan ook al vroeg met den kleine aan de hand naar buiten gewandeld, om hem van het koesterende zonneken en den gezonden geur van bosch en wei te laten genieten. Een landelijk houten hek, achter aan het buitengoed, verleent rechtstreeks toegang tot het vrije veld; daar weet moeder in de luwte een zonnig plekje, waar zij haar lieveling in het mollige gras neervlijt. Hoor den deugniet eens kraaien van pleizier, nu moeder hem op al de schoone bloempjes wijst, die hem van alle kanten als vriendelijke oogen toepinken! Dat is ander tijdverdrijf dan het fraaie speelgoed 's Winters in de muffe kinderkamer, die slechts uitziet in de sombere straat met hooge, donkere huizen! Daar zal de jongen van opknappen en als het weer maar blijft meewerken, dan ziet moeder haar lieveling, die in den Winter nog een kwijnend ventje was, binnen weinige weken ontwikkeld tot een ‘kind als eene wolk.’ | |
De Christusroos.Onder dezen naam i[s] in de laatste jaren bij onze oostelijke naburen eene nieuwe sierplant in zwang gekomen, die tot dusver slechts op de eenzame hellingen der Alpen in het wilde tierde en thans in de vorstelijke lusthoven prijkt. De toenemende liefhebberij voor bloemen vraagt van het plantenrijk telkens nieuwe sieraden voor woning en gaarde. Daarom leggen vele bloemkweekers er zich ijverig op toe, uit de bekende bloemsoorten, door kruising en veredeling, nieuwe verscheidenheden te ontwikkelen wijl andere in afgelegen bosch- en bergstreken, op ontdekking uitgaan, ten einde de Europeesche tuin- en kamerflora met nog onbekende sierplanten te verrijken. De Christusroos nu, door de wetenschap Helleborus niger gedoopt, mag eene kostbare aanwinst voor onze bloemengaarden genoemd worden. Het is eene in alle opzichten hoogst merkwaardige plant. Komt namelijk de Herfst met zijne vernielende nachtvorsten en liggen alle andere bloemen geknakt ter aarde, als wachtten zij op het dikke sneeuwkleed om beschutting te vinden tegen de guurheid van den Winter, dan begint de Christusroos eerst recht te leven. Dan kiemt en spruit het onder haar groen bladerdak, en weldra gluren de eerste bloemen van onder het loover uit. Ondanks sneeuw en koude richten de kopjes zich op, als wilden zij den voorbijganger groeten en hem zeggen dat de natuur ook onder de witte doodswade er nog aan denkt het oog van den mensch te verblijden. Gelijk reeds is opgemerkt zijn de Alpenlanden en wel in het bijzonder Stiermarken het eigenlijke vaderland der plant; doch zij tiert ook in alle noordelijk gelegen streken. Terwijl de bloemenvorm zoo groot en schoon is als die der Euxaris amazonica, wisselen hare kleurschakeeringen af van het zuiverste wit en van geel met orchideeachtige teekeningen, door roze- en carmijnrood heen, tot het donkerste bruinrood, in alle zuivere hoofd- en middeltonen; en elke nieuwe uitzaaiing levert, ten gevolge van kunstmatige bevruchting, voor alle kleuren en vormen nieuwe vertegenwoordigers. Als men nu in overweging neemt, in welken rijken overvloed de Christusrozen bloeien, in maanden, die het armst aan bloemen zijn: November, December en Januari, dan zal men toegeven dat eene door de natuur zoo rijk uitgeruste plant als een bevoorrechte lieveling verdient te gelden. Of wij de nieuwe sierplant ook spoedig in onze vaderlandsche tuinen zullen begroeten, valt moeielijk te zeggen, daar deze helleborus zich slechts langzaam laat voortplanten. Overigens is hare aankweeking niet bijzonder moeilijk: twee gelijke deelen blad- en heideaarde, goed met zand vermengd, vormen den bodem, waarmee zij zich vergenoegt. De zaden worden ongeveer twee en een halven centimeter met aarde bedekt, en is dit in den Herfst geschiedt, dan ontluikt de plant in Januari, waarna men ze in het najaar kan uitpoten, om ze in den Winter prachtig te zien bloeien. |
|