Wijsgeerige opmerkingen en gedachten.
‘Hoe ongelukkig zoude ik zijn,’ zeide de vogel in eene overdekte kooi gezeten, ‘in deze eindelooze duisternis, zonder de schoone tonen, die somtijds tot mij doordringen en mijne donkere dagen verhelderen! Maar ik wil deze hemelsche melodieën ook in mijn geheugen prenten en als een echo teruggeven, zoodat ik zelf mij daarmede in mijne duisternis kan troosten.’ - En de kleine zanger leerde de hem voorgespeelde melodieën nazingen; - toen werd de doek, welke over de kooi hing, weggenomen, want alleen om hem te leeren, had men zijne woning zoo donker gemaakt. - Gij menschen! hoe menigmaal hebt gij niet op dezelfde wijze geklaagd over de weldadige verduistering uwer dagen? Dan doet gij zulks alleen met recht, wanneer gij in die tijden niets ter wereld hebt geleerd! - En is eigenlijk ons geheele aardsche leven niet eene verduistering? Mochten wij maar, als eenmaal de doek wegvalt, opstijgen met nieuwe melodieën!
***
Ik wil het niet als een bijzonder teeken van onzen tijd beschouwen, dat onze jonge dichters hunne voortreffelijkheid boven oude beroemde gevoelen. Want daar de dichter alles tot een ideaal vergroot, zoo is hij ook de vergrootspiegel van zich zelven.
En indien - volgens Esper en anderen - holen, doordat zij ledig en donker zijn, de helft grooter schijnen, zoo moet aan een nieuwen dichter zijne hersenpan wegens donkerheid en leegte ook eens zoo groot voorkomen, dan zij werkelijk is.
***
Het volk kent alleen de open tafel der vorsten, niet hunne eenzaamheid, slechts hunne openlijke vreugde, niet hunne stille smart. Zoo worden grooten gewoonlijk in het verborgen gedood, gelijk zij in het verborgen geleden hebben. Bij de bedelaars echter is het geval omgekeerd. Als zij sterven, sterven zij op den weg of in het gasthuis, hunne klaagliederen worden aan de deuren gezongen, hunne feesten echter binnen hunne huizen gevierd.
***
Water, lucht, damp, ja zelfs licht, kunnen binnen eene bepaalde ruimte besloten worden en verhinderd, deze te verlaten; slechts warmte dringt door de muren van iederen kerker henen en verspreidt zich in de vrije lucht of dringt omgekeerd naar binnen. Zoo moeten de krachten en vermogens van het hoofd: scherpzinnigheid, diepzinnigheid, vernuft en smaak dikwijls eenzaam blijven en kunnen niet naar willekeur in vreemde hoofden doordringen; het warme levensbeginsel van het hart daarentegen, de liefde, werkt uit uwe borst verwarmend op elken vreemde zonder onderscheid.