De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4
(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDrie Gedichten van Kanunnik Fr. S. DaemsMaria zien!
| |
[pagina 323]
| |
En kon hem Maria verlaten
Ten prooi aan een lot zoo naar?
Zij schonk, vol teeder meedoogen
Terug hem beide zijn oogen
Geofferd uit liefde tot haar.
Toen dankte hij juichend Maria
Voor 't dubbele gunstbewijs,
En diende haar, vast in trouwe,
Tot hij de gezegende Vrouwe
Ging zien in het Paradijs.
***
O lieve, zoete legenden,
Ontloken in den gaard
Van 't middeleeuwsch verleden,
Die kleur en geur tot heden
Zoo frisch nog immer bewaart!
| |
Soli Deo.Die wandeler ghinc dor dat deemstere wout,
Waer nemmer mensche ne gaet.
Ende siet! verscolen onder dat hout
Een bloemeken scoon daer staet,
So gheurich,
So fleurich,
So constelic cleurich
In onbevlecten ghewaet!
‘Twi groeistu, o bloemeken, in dat wout,’
Die wandeler sprac, ‘waer di nieman en scouwt?’
Mer het bloemeken antwoorde sacht ende loech:
‘Mi siet mijn Schepper; dat is mi ghenoech.’
Die wandeler dranc in dat deemstere wout,
Waerinne nie mensche ne drincht.
Ende hoort! verscolen onder dat hout
Een voghel zijn liedeken sincht!
Hi tatert,
Hi snatert,
Hi orghelt, hi scatert,
Ende gorglent zijn keeltien hi wrincht.
‘Twi sinchstu, o voghelken, in een oort,’
Die wandeler sprac, ‘waer die nieman en hoort?’
Mer het voghelken antwoorde sacht ende loech:
‘Mi hoort mijn Schepper; dat is mi ghenoech.’
Die wandeler stont in dat deemstere wout
Ende woochet in sinen verstant:
Ende so hi het diep ende dieper bescouwt,
Den sin hi clarelic vant.
Vor liden,
Vor striden,
Vor smert en verbliden
Hi hieltet in therte geplant.
Ende so hi bekoort wert tot delen roem,
[H]i dachte aen den voghel, hi dachte aan die bloem;
Ende so hi miskent wert, hi sprac ende loech:
‘God siet ende hoortmi: dat is mi ghenoech!’
| |
De les der zwaluw.Zwaluw-lief, waar snelt gij heen?
Laat ge uw nestje zoo alleen?
Zwaluw, laat uw rappe vleuglen
Nog een poos hun vlucht beteuglen.
Zwaluw-lief, waar vliegt gij heen? -
‘'k Ga naar zachter zoomen,
Waar de zomerzonne straalt,
En bij frissche stroomen
Bloem en loover praalt.
Eens zal 't uur ook komen,
Dat gij heen zult gaan:
Menschenkind, o denk er aan!’
Zwaluw, keert gij ooit nog weer
Naar uw nestje van weleer,
Als de lentedagen naken?
'k Zou het dan voor u bewaken
Zwaluw, keert gij ooit nog weer?’
‘Licht ziet gij mij nimmer;
Maar indien ik wederkeer,
Metsel ik en timmer
Mij een nestje weer....
Gij - gij gaat voor immer,
Als gij heen zult gaan:
Menschenkind, o denk er aan!’
Zwaluw, smart u 't scheiden niet?...
Toen ge uw nestje daar verliet,
Liet ge uw hoofdje dan niet hangen?
Werd uw borstje niet bevangen?
Zwaluw, smart u 't scheiden niet? -
‘Waarom zou ik treuren?
'k Vind een beter vaderland,
Vol van balsemgeuren,
Aan het gindsche strand....
Om u op te beuren
Als gij heen zult gaan,
Menschenkind, o denk er aan!’
|
|