reeds machtig) en de studie der natuurkunde, bijzonderlijk der electriciteit.
Later wijdde de geleerde Norbertijner zijne vrije oogenblikken aan de hem zoo geliefde vaderlandsche letteren. Wat hij in gebonden en ongebonden stijl op dit gebied zoo meesterlijk voortbracht, zij hier kortelings in overzicht genomen.
Na eenige gelegenheidsdichten, schreef S. Daems in 1868: Voor twee Vaders. Uit het leven der Pauselijke Zouaven, welk werk in het Engelsch, Fransch en zelfs in het Boheemsch vertaald werd.
In 1869 legde hij, onder den pseudoniem Peeter Klein ter perse: De Kruiwagens, beschouwd in hun verleden, hun tegenwoordig en hun toekomend lot. Van dit schrift, waarin vernuft, humor en belezenheid om den voorrang strijden, verscheen eene algemeen verlangde 2e uitgave in 1882, bij Van Os-De Wolf te Antwerpen.
Eene Verzameling van Vlaamsche liederen, met piano begeleiding, een Oratoria ‘De Paus’ en verscheidene andere opstellen van godsdienstigen aard werden daarna door den onvermoeiden schrijver uitgegeven.
Onder deze laatste verdienen voorzeker ‘De Kersnacht’ en Sinte-Ursula's marteldood’ naar het Engelsch van kardinaal Wiseman, niet alleen als 's dichters eerstelingen in het dramatische vak, maar ook om hun onverbeterlijken versbouw en algemeen degelijk karakter, eene bijzondere vermelding.
Drie jaren later - in 1874 - verscheen ‘Sinte-Dimphna's marteldood,’ een oorspronkelijk dramatisch gedicht, waarin de schrijver de Geschiedenis der in de Kempen zoo gevierde Heilige tot een keurig en boeiend tooneelstuk verwerkt heeft.
In hetzelfde jaar gaf hij alsmede ‘Blinde Agnes,’ eene sierlijke vertaling uit het Engelsch, in het licht.
‘Deugd en Vreugd,’ een liederbundel in 1877 uitgegeven, doet ons het talent des begaafden zangers van eene nieuwe zijde beschouwen, ‘want - om met Dr. Nolet te spreken - in fijne scherts en deugdelijke humoristiek, waaraan menschenkunde noch geest van opmerking ontbreken, staat onze dichter minstens even goed beslagen, als in den meer deftigen schrijftrant.’ In gemelden bundel treft men eene bevallige verscheidenheid aan van stukjes, die alle voor uitgalming of zang uiterst geschikt zijn.
Dat verder kanunnik Daems zich even goed te huis gevoelt in Midden-Nederlandschen als in modernen versbouw, bewijst zijn Soli Deo, verder door ons medegedeeld. Als nabootsing van Oud-Vlaamsche zangen is wellicht nooit iets beters geleverd dan dit keurstukje uit zijne ‘Suverlike Liedekens,’ die zijn hooggeprezen bundel ‘Gedichten’ tot sieraad strekken.
In 1884 liet dichter S. Daems bij De Seyn-Verhougstraete in prachtuitgave zijn, ‘Luit en Fluit’ verschijnen, een boekdeel van den meest verscheiden inhoud, dat in de letterwereld veel ophef maakte en onder andere door den reeds genoemden ervaren, maar strengen criticus Dr. J. Nolet de Brauwere van Steeland hoog en uitvoerig geroemd werd.
Aan verscheidene tijdschriften verleende de geleerde en werkzame man zijne belanglooze en gewaardeerde medewerking. In ons blad verschenen meermaals gedichten van zijne hand, en andere zijner opstellen treft men aan in:
De Dyle-en Demerbode (1856-57) - De Meerhoutenaar (1862-1864) - Het Kempenland (1864 en volg.) - Gazet van Lier - Onze Dageraad, 1e Bundel - De Nieuwe School- en Letterbode (1878 en volg.) - De Bode van S. Franciscus (1877 en volg.) - De Vlaamsche School (1878 en volg) - Jaarboek van het Davidsfonds (1880) - Pius' Almanak Amsterdam (1880) - Lettervruchten van ‘Met Tijd en Vlijt’ (1874, 1878) - Maria's Heiligdommen in Nederland en België, 's Hertogenbosch. - De bode van O.L.V. van het H. Hart (1886 en volg.) Het Belfort (1886) Maria Almanak van 1879 tot 1888, enz.
Men ziet het, de Eerw. H. Daems is een man van onvermoeide bedrijvigheid. Hoe hij bij zijne talrijke plichten als priester en leeraar, nog den tijd vond voor de veelomvattende studie der oude klassieken, der middeleeuwsche en moderne letterkunde, voor het aanleeren van onderscheidene vreemde talen en het schrijven van een vrij groot aantal dicht- en prozawerken, kan slechts door hen begrepen worden, die den waardigen man, met zijn onuitputtelijken, vluggen en fijnen geest en zijne nooit verpoozende werkdadigheid, in persoon en van nabij leerden kennen.
Kanunnik Daems werd in Juni 1882 tot buitenlandsch lid der maatschappij van Nelandsche Letterkunde, te Leiden, benoemd, en in zitting van 27 October 1886 tot werkend lid onzer Koninklijke Vlaamsche Academie gekozen.
Zijne uitgebreide taalgeleerdheid, zijn gezond en juist oordeel, zijne onbetwiste dichterlijke begaafdheid doen den Eerw. Heer Daems ter Academie evenzeer waardeeren, als zijn gul en rechtzinnig karakter er hem de innige vriendschap van al zijne collega's verworven heeft. Wij hopen den geleerden en rechtschapen Vlaming er nog vele jaren in goede gezondheid te zien zetelen.