X.
Doctor Knekel klopte juist aan de deur, toen tante onder de goede zorg van Nelly weder bijkwam.
‘Ondankbare verraderes!’ waren hare eerste woorden.
‘Neen, tante, gij zijt op een verkeerd spoor, de verrader staat daar!’ zeide Nelly, zegepralend op den doctor wijzende. ‘Ja wel, tante, de doctor is niet alleen de medeweter, dat gij nu en dan een snuifje neemt, maar hij is zelf de man, die het ontdekt heeft. Gedurende uwe ziekte sarde hij eens de poes, terwijl hij op den sopha zat, met de kwispels. Opeens trok hij tusschen het bekleedsel een schuifdoosje te voorschijn, waarin snuif verborgen was en ontdekte toen ook nog een zakje met het opschrift: “Beste Eindhovensche snuif bij Eduard Mezel.” Ik heb het u niet willen zeggen, lieve tante, dat de eer van die kleine ontdekking den doctor toekwam, omdat ge u dan dubbel gekrenkt zoudt gevoeld hebben en gij in uwen zwakken toestand de grootste rust noodig hadt.’
Doctor Knekel scheen in een zoutpilaar veranderd, terwijl Nelly hem het snuifdoosje voorhield, en tante Betsy zelve niet recht wist, of zij van schaamte zou sterven of van toorn opvliegen, en haar vuurrood gelaat achter haren zakdoek verborg.
‘Dus moest de “Eindhovensche” de Achillespees worden, heer doctor, die uwe zucht, uwe medemenschen eene scherpe waarheid te zeggen en hen aan hunne tekortkomingen te herinneren, verraadde,’ ging Nelly voort. ‘Gij hebt echter door die onbedachte scherts, helaas, ook een treffend ongeluk aangericht, want uwe laatste bom ontlaadde zich tusschen mijn oom en Adolf, welke laatste gij daarmede waarschijnlijk voor altijd hebt ten gronde gericht.’
‘God in den hemel weet het!’ barstte doctor Knekel op eens los, ‘het kwam alleen door een abuis in de voornamen; de kleine grap was tegen den neus van het lid van den raad Wijnmoer gericht!’
Wel is waar beet de doctor zich op de lippen, dat hij zich door den haast om zich te verontschuldigen verraden had, maar nu het er toch eenmaal uit was, voegde hij er bij:
‘Zou ik mijnheer Adolf dan naar het ziekenhuis gezonden hebben, als ik kwaad jegens hem in het schild had gevoerd?’
‘Wat scheelt hem?’
‘Niets,’ was het droge antwoord. ‘Ik zorgde er slechts voor, hem een paar dagen in bed te houden, om intusschen zijn overste en oom Wijnmoer van zijne onschuld te overtuigen.’
‘Ten mijnen koste,’ merkte tante achter haren zakdoek aan.
‘Zoudt gij mij niet willen zeggen, of.... of nog meer menschen van mijn... ja, hoe zal ik het noemen.... hartstocht kennis dragen?’ vroeg de doctor dringend.
‘Voorloopig alleen tante en ik. Oom zal wel dadelijk terugkomen, maar ik kon hem ook wel roepen; wellicht is mijnheer de bankdirecteur er ook nog, wiens nieuwen hoed gij nog niet eens hebt bewonderd.’
‘Wacht even! dat heeft geen haast!’ riep de doctor. ‘Als de dames alleen met mijne kleine pekelzonden bekend zijn, dan konden wij wellicht tot een vergelijk komen, en bleef het geheim onder het heilige driemanschap.’
‘Stel uwe voorwaarden, tante,’ zeide Nelly, ‘gij zijt de schadelijdende partij. Noem uwe schadeloosstelling.’
Na eenige aarzeling zeide tante, welke haar gelaat nog altijd achter den zakdoek verborgen hield:
‘Uw losgeld zij, dat gij, wat Nelly betreft, mijn broeder zijn woord teruggeeft.
‘En met tante Betsy trouwt,’ fluisterde Nelly.
‘Is dat ernst?’ vroeg de doctor aan tante.
‘Het is mijne heilige overtuiging!’
‘Weet u ook wat uwe nicht Nelly er heeft bijgevoegd?’
‘Wel is waar heb ik er niets van gehoord,’ klonk het van achter den zakdoek, ‘maar ik kan het gemakkelijk begrijpen.’
‘En vindt gij het ook goed!’
‘Ja.’
De doctor kromp verschrikt in elkander.
‘Blijft gij werkelijk bij de laatste voorwaarde onwrikbaar?’
‘Dat spreekt vanzelf, als gij de eerste vervult?’
‘Dat zie ik volstrekt niet in,’ haastte de doctor zich te antwoorden. ‘Dan gaf ik liever mijne praktijk op.’
‘Vóórdat gij uwe rechten aan den heer Adolf afstond?’ vroeg tante verbaasd.
‘Dat is wat anders,’ zeide de doctor, terwijl hij diep ademhaalde, alsof een steen van zijne borst wentelde.
‘Heb ik dan iets anders verlangd?’
‘Neen!’ helderde doctor Knekel het misverstand op, terwijl hij zich het angstzweet van het voorhoofd veegde en de plaagzieke Nelly een verwijtenden blik toewierp.
Op dit oogenblik trad mijnheer Wijnmoer weder binnen.
‘De doctor heeft zeker veel met u te bespreken, oomlief, en dan zullen wij u niet storen,’ zeide Nelly en verliet met hare nog van schaamte blozende tante Betsy de kamer, om zoodra zij buiten de deur gekomen was, eens van harte uit te lachen.
***
Doctor Knekel speelde de grootmoedige, toen hij zijne vuisten krampachtig ballende, de harde voorwaarden van de overeenkomst vervulde.
Het was hem ter oore gekomen, zeide hij tot mijnheer Wijnmoer, dat Adolf insgelijks naar de hand van Nelly dong en dan wilde hij er ten zijnen gunste wel afstand van doen. De