De kunst in het klooster.
Zoo iemand bevoegd was de christelijke bezieling in een ernstig tafereel voor onze oogen te doen leven, dan was het zeker de kunstenaar, die soms het penseel van Fra Angelico en Rafaël schijnt geërfd te hebben, de groote Fransche schilder Puvis de Chavannes. Dezelfde eigenaardige bekoorlijkheid, die ons boeit in de muurschilderingen der oud-Italiaansche school, dien ongekunstelden eenvoud, dien zachten ernst, die strenge soberheid, die afwezigheid van alle effectbejag, en vooral dat fijne in teekening en uitdrukking, vinden wij misschien bij geen ander modern meester in die mate terug, als bij Puvis de Chavannes.
Het tafereel, in dit nummer afgebeeld en dat in 1886 een sieraad uitmaakte van de Parijsche tentoonstelling, levert er een nieuw bewijs van. Hoe eenvoudig toch is de stoffeering, hoe ongezocht de groepeering der figuren, hoe ernstig hunne houding en gebaren Maar vooral, welk eene bezieling spreekt er uit hunne trekken, welk een heilige geestdrift glanst er in hunne oogen, die zij onafgewend gevestigd houden op het kunstwerk, dat voor hen niets anders is dan een lofzang tot God. De schilder verplaatst ons naar eene dier vrome wijkplaatsen, waar in stille eenzaamheid de reine bloem der christelijke kunst zoo schitterend den geurenden kelk ontplooide, in een klooster, als dat waar Fra Angelico en Fra Bartolomeo hunne madonna's en engelen penseelden. Een dier bezielde monniken zien wij aan den arbeid, terwijl zijne gezellen en medehelpers met eerbiedige ingetogenheid het vrome kunstwerk bewonderen of elkander de teekeningen en schetsen toonen, die de geduldige pogingen, de trapsgewijze ontwikkeling aangeven, waardoor de kunstenaar eindelijk tot de volmaaktheid is opgeklommen.
Midden in het vertrek prijkt op eene bank nog de bloeiende lelie, die stellig tot model heeft gediend voor de zinnebeeldige bloem der zuiverheid, die het onmisbaar attribuut is bij het beeld der Moedermaagd. Fijne toespeling van den schilder op de edele bloem der christelijke kunst, de bloeiende lelie der christelijke bezieling, wier geur ons nog tegenwaait van de half uitgewischte fresco's, die de wanden der oud-Italiaansche kloosters bedekken.