Lief en leed van een stadstuin.
Uit een brief van mevrouw Hofmans aan hare vriendin Eliza.
Zooals ik U zeg, beste Eliza, hebben wij den Winter zoo aangenaam mogelijk doorgebracht. Mijn man houdt, even als ik, veel van muziek, en daarom gingen wij ook dikwijls naar concerten en naar het Opéra. Over eenige weken nog heb ik de wereldberoemde Albani in Romeo en Julia mogen bewonderen. Maar thans is de Lente daar en wacht ons ander genoegen. Ge weet misschien niet, dat we aan ons nieuw huis een allerliefst hofken hebben, wat in eene groote stad, als Antwerpen, veel waard is.
Toen we het huis pas betrokken, zag de tuin er vreeselijk verwilderd uit, maar Eduard en ik sloegen zelf de handen aan het werk om hem in orde te brengen, en iederen dag harkten en plantten wij een paar uren, dat het een lust was.
Zoodoende hadden we spoedig een wezenlijk klein paradijs. Maar op zekeren keer, dat wij zoo naar de bloemen keken, zei ik tegen mijn man: ‘Wat kan er toch met die begonia's gebeurd zijn, Eduard? Ze zijn totaal gehavend. Ik geloof zeker dat die ondeugende jongens van hiernaast over de heining geklauterd zijn.’
Eduard had vermoedens op den jongen van den bakker en nam hem geducht ouder handen; maar de jongen betuigde heilig dat hij van niets wist.
Eduard besloot dus de politie er over aan te spreken, en toen kwam een agent des nachts de wacht houden in onzen hof. Omtrent middernacht hoorde die man als een klagend kindergeschrei en dacht niet anders of men had een kind te vinden gelegd op den tuinmuur. Hij zocht daarop overal met zijnen lantaarn rond, maar kon niets ontdekken.
Geheel ontsteld spraken we toen samen af, in Godes naam zelf maar een nacht op te zitten. Nog ijs ik als ik er aan denk: Eduard zat niet een revolver naast zich. Daar hoorden wij een verdacht gestommel; mijn man schoof voorzichtig de gordijn open, en nu geef ik u te raden wat hij te zien kreeg..... Een tooneel uit Romeo en Julia, door een paar miauwende viervoeters voorgedragen
Er schoot ons niets anders over, om van dien overlast bevrijd te worden, dan hier de rol der Montagne's en Capulets te spelen en het belangwekkende paar te scheiden. Daarvoor kwamen wij op een goed gedacht, namelijk den tuinmuur met glasscherven te bezetten. Eduard stond den volgenden morgen vroeg op en vóór het ontbijt was alles kant en klaar.
Sedert dit oogenblik hebben wij in onzen hof geen last meer van de indringers, en daar onze viervoetige Romeo geene touwladder heeft om tot zijne Julia op te klauteren, zoo zitten beide, door de glasscherven gescheiden, thans dikwijls hunne treurige gewaarwordingen in een huilerig duo uit te miauwen. Maar in onzen hof groeit en bloeit nu alles ongestoord, en waarlijk hij ziet er oprecht aangenaam uit. Ge moogt niet nalaten er zou gauw mogelijk te komen naar zien. Wij wachten U met ongeduld.