De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 301] [p. 301] De burg Boncourt. [I]k denk aan de jaren der jonkheid En schud het vergrijzende hoofd; Hoe treffen mijn geest weer de beelden, Die - meende ik - de tijd had geroofd! Omheind van het schaduwrijk loover, Heft scheemrig een burg zich omhoog: 'k Herken zo die torens, die slotpoort, Die brug met den hardsteenen boog. Van 't wapenschild staren de leeuwen Nog even vertrouwlijk mij aan, En laten mij, ouden bekende, Gerust op het binnenplein gaan. Daar ligt nog de sfinx bij de springbron, Hier zwelt nog de vijg aan den boom, En ginds in die zaal, aan dat venster Verdroomde ik mijn jongelingsdroom. Dan treed ik de stille kapel in En zoek mijner vaderen graf - Hier is het! Daar hangt van den pijler De praal hunner wapenen af. Weer zie ik de lettren van 't opschrift, Ontcijferen kan ik ze niet, Hoe ook het geschilderde kerkraam Er 't veelkleurig licht over giet. Zoo staat gij, o burg mijner vadren, Nog vast in den geest mij geprent; Aan wie thans uw gronden beploegen Zijt ge, ach! slechts bij name bekend. Draag vruchten, gij dierbare bodem! Dit wenscht u mijn treurig gemoed. Ik zegen u! 'k Zegen den landman, Die u met zijn kouter door wroet! Niet langer meer wil ik hier toeven, Vaarwel! Met de harp in de hand, Zal 'k u in mijn liedren bezingen, Al zwervend, van land tot land! Naar Chamisso, B. van Meurs. Vorige Volgende