Zonderlinge testamenten.
Menigvuldig zijn de zonderlinge testamenten, waardoor grillige erflaters zelfs na hunnen dood nog aan hunne luimen en kuren botvieren.
Van legaten ten behoeve van honden of katten vertellen de bladen dagelijks de merkwaardigste voorbeelden, hetgeen in onzen tijd van sentimenteele dieren bescherming zeker geen wonder mag heeten. Zoo bestemde onlangs eene Engelsche dame haar geheel vermogen tot de stichting van een toevluchtsoord voor noodlijdende katten, en kort geleden stierf te Berlijn een zonderlinge, die onder voorgeven dat hij van zijne medemenschen weinig genoegen beleefd had, zijne heele nalatenschap aan zijne beide honden vermaakte. De gescheiden vrouw van den overledene is echter tegen dat testament opgekomen en, naar men wil, bestaat er kans dat hare aanspraken erkend zullen worden.
Menschlievender dan deze dierenvrienden toonde zich de rijke Genuees Martini, die voor een paar jaren stierf en in zijn testament bepaalde, dat al de huurders van de vijftien huizen, welke hij bezat, daar levenslang vrije woning zouden genieten; en het betrof hier bij lange geene kleinigheid, want enkele dier huizen brachten van 15 tot 20.000 lire aan huur op.
Niet minder vrijgevig was de bekende weldadige jood Mozes Montefiore in zijn testament, dat twintig bladzijden in folio groot was; trouwens het bedrag van zijn persoonlijken eigendom werd op 350 tot 380 000 pond sterling geschat, zoodat daaromtrent nog al beschikkingen te maken vielen. De legaten voor weldadige doeleinden en stichtingen beliepen 60.000 pond, terwijl 20.000 pond aan bepaalde personen vermaakt werden. Zijne paarden en rijtuigen gingen in het bezit van.... zijn koetsier over, waar zij stellig in de beste handen waren.
Menigmaal zijn de testamentaire bepalingen en uiterste wilsbeschikkingen zoo zonderling, dat het den schijn heeft als wilde de erflater zich na zijnen dood nog ten koste zijner erfgenamen vroolijk maken. Zulk eene zonderlingheid bevat bij voorbeeld het testament van den Bostonschen millionnair George Gardner, die zijne vrouw eene rente naliet, welke in zuiver goud.... haar jaarlijks bestatigd gewicht moest vertegenwoordigen.
Bij den dood van haar echtgenoot woog mevrouw Gardner 97 pond, welk gewicht in goud eene waarde vertegenwoordigt van omstreeks 173500 franken. Men mag aannemen dat de treurende weduwe er wel op bedacht zal zijn, haar gewicht op eene hoogte te houden in overeenstemming met de behoeften harer huishouding, daar bij vermindering daarvan ook haar inkomen in dezelfde verhouding zou slinken. In het zonderlinge testament is verder bepaald dat ieder jaar op den sterfdag des erflaters eene rouwplechtigheid moet plaats hebben, waarna tot het wegen zijner vrouw moet worden overgegaan.
Deze voorwaarde is nog al gemakkelijk na te komen, maar menigmaal heeft het den schijn alsof de erflater het er op gezet had zijne erfgenamen de vreugde over de erfenis een beetje te vergallen.
Zoo bepaalde een Fransch plattelandbewoner, die een vurig vereerder van Racine was, dat zijn neef, wien hij zijn geheele vermogen naliet, telkenmale als te Parijs zijn lievelingsstuk Athalie gegeven werd, daarheen moest reizen om de voorstelling bij te wonen.
Weinige maanden geleden stierf te Weenen eene weduwe, die slechts eene enkele bloedverwante naliet. Deze wees zij dan ook aan tot erfgename van haar vermogen, maar aan het slot van het testament was eene leelijke bepaling toegevoegd. Daar heette het dat het nichtje alleen dan in het bezit zou komen van de vermaakte 30.000 florijnen, wanneer zij zich verbond, vooreerst al de oude kleeren der overledene af te dragen en vervolgens levenslang slechts kleeren, mantels, hoeden enz. van dezelfde snee en vorm te bezigen. Het nichtje heeft verklaard de voorwaarde aan te nemen, hetgeen haar stellig op het oogenblik, nu de kleeren harer tante nog in de mode zijn, niet moeilijk moet vallen, maar haar toch over een jaar of tien, twintig zeker minder aangenaam zal worden.
Deze wilsbeschikking herinnert aan het testament der voor eenigen tijd te Sheffield gestorven, door geheel Europa bekende dwergin Kate Tewsang. Deze had bij haren dood een leeftijd van zeven en twintig jaren bereikt, en haar laatste wil, dien zij zelf voor haren dood ter papiere bracht, bevatte de bepaling: ‘Mijne kleederen en mijn linnen zijn zelfs voor de kleinste kinderen te klein; opdat echter arme meisjes er eenig genoegen van beleven, vermaak ik de som van tien pond voor twintig poppen van mijne grootte, die met mijne garderobe gekleed en aan de weeshuizen uitgedeeld zullen worden.’ Bovendien liet ‘mevrouw de markiezin,’ zooals het kleine dametje genoemd werd, zich plechtig beloven dat men hare doodkist niet door een man onder den arm zou laten wegdragen, maar dat zij een behoorlijken lijkwagen zou hebben.
Ondeugend was inderdaad de wilsbeschikking van een ongehuwd grondeigenaar in Duitschland, die zich de volgende guitenstreek ten koste zijner treurende betrekkingen veroorloofde. In zijn testament heette het: ‘Daar mijne dierbare bloedverwanten mij dikwijls verzekerden, dat zij mij om mij zelf en niet om mijne aardsche goederen hoogschatten, en het onbillijk zou zijn, hen daarin te wantrouwen, vermaak ik: 1. Aan mijn neef Karel, van wien nichtje Louise mij gezegd heeft dat hij het geld en goed van zijn gezin verspeelt, een kapitaal van 300 mark, uit de renten waarvan hem op den eersten van iedere maand een zak met pepernoten om te verspelen moet worden overhandigd; na zijnen dood vervalt het kapitaal aan zijne kinderen. 2. Aan mijn neef Leopold, van wien ik door nichtje Louise weet, dat hij verkwistend is en van nette meisjes houdt, vermaak ik mijne oude huishoudster Wilhelmine, die tot aan haren dood een jaargeld van 900 mark krijgt; zij zal hem wel kort houden. Wanneer hij haar, zoolang zij leeft, bij zich houdt, zal hij zelf verder tot aan zijnen dood het jaargeld trekken. 3. Aan mijn nichtje Louise, van wie Karel en Leopold mij vertelden, dat zij eene Xantippe is, die haar man het huis tot eene hel maakt, vermaak ik eveneens 300 mark, uit de renten waarvan haar iedere week eene flesch Seltzer-water tot afkoeling moet gekocht worden, zoo het geld toereikend is, met beziesiroop om haar humeur te verzoeten. Al het andere wat ik bezit, vervalt aan de onderstaande weldadige stichtingen:’ (volgt de opsomming.)
Eene kleine boosaardigheid steekt er ook in de dikwijls voorkomende testamentsbepaling, dat de achtergelaten weduwe geen nieuw huwelijk meer mag aangaan.
Een beroemd geneesheer te Berlijn vroeg op vergevorderden leeftijd de hand zijner tweede vrouw met de woorden: ‘Wilt ge mijne weduwe worden?’ en in zijn testament verplichtte hij haar dan ook tot een voortdurenden weduwenstaat, op straffe van hare aanspraken op zijne erfenis te verliezen.
Eene vrij algemeene liefhebberij is het onder de zonderlinge erflaters, gekroonde hoofden of althans vorstelijke personen tot hunne erfgenamen te benoemen. Zoo bevatte het testament van mevrouw Auban Moët, die haar echtgenoot eene ronde zestig millioen naliet, de bepaling: ‘Ik vermaak mijn geheele vermogen aan mijn echtgenoot, maar wanneer die de erfenis weigeren of vóór mij sterven mocht, behoort mijn geheele fortuin aan prins Victor Napoleon Bonaparte.’
De overleden keizer van Duitschland is op die manier herhaaldelijk met legaten - en geene kleine soms - bedacht geworden, terwijl Von Bismarck langs dien zelfden weg onverhoopt in het bezit is gekomen van een vermogen, waarvan hij niet had kunnen droomen.
De voor weinige jaren overleden professor