beeld, de varianten op het bekende: ‘Een vogel in de hand is beter dan tien in de lucht’; de Duitscher zegt: ‘Eene musch in de hand is beter dan tien op het dak’; de Czech: ‘Beter eene musch in de hand, dan een ooievaar op het dak’; de Romein zeide: ‘Beter eene musch in de hand, dan een kraanvogel op het dak’; de Pers: ‘Eene musch in de hand is beter dan een pauwhaan in verwachting’; de Deen: ‘De musch in de hand is beter dan de ooievaar in de lucht’; de Egyptenaar: ‘Duizend kraanvogels in de lucht zijn niet zooveel waard als ééne musch in de hand’; de Spanjaard: ‘Eene musch in de hand geldt meer dan een vliegende gier’; de Italiaan: ‘Beter eene vlasvink in de kooi dan een valk in het veld’; de Let: ‘Beter eene mees in de hand, dan een korhaan op den boom’; de Engelschen en de IJslanders: ‘Een vogel in de hand is er twee in 't bosch waard’; de Fin: ‘Beter in de hand de mees dan een korhaan in het hout’; de Serviër: ‘Beter een koekoek in de hand dan een valk in 't gebergte’; de Hongaar: ‘Beter vandaag eene musch dan morgen eene trapgans’; de Lithauwer: ‘Beter de musch in de hand dan het hert in het woud’; de Croaat en de Albanees: ‘Liever vandaag een kiekentje dan een hoen over een jaar’; de Rus: ‘Een kievitsei in de hand geldt meer dan een kievit in het riet, en beloofde eieren gaan er honderd in 't dozijn’; wat met de beloofde rij van spreekwoorden ook het geval dreigt te worden. Sluiten we dus de reeks en beken dat ik hier ‘het spit niet heb gedraaid, terwijl de
vogel nog in 't woud zat’ (Kleinrussen); dat ik ‘de eieren niet heb geteld die nog niet gelegd waren’ (Franschen); noch ‘de kiekens vóór ze waren uitgebroeid’ (Engelschen); of om met de Czechen te spreken, dat ik ‘den vogel niet heb geplukt eer ik hem gevangen had.’ Mijne vangst is wel degelijk een feit, en zoo rijk is ze, dat ik nog altijd kan voortgaan, met den vogel als leermeester der menschheid te laten optreden. 't Ligt niet aan hem, zoo de lessen niet werken.
De Finnen, Letten en Lithauwers hebben gelijk: ‘de raaf helpt geen bad’, ook ‘geene zeep’, zooals de Polen zeggen; ‘wij kunnen zoo min als de Franschen van een wouw een sperwer maken’, en zoomin als de Portugeezen, ‘een valk van een uil’. - Zulk slag van hardleerigen mag ik echter onder mijne lezers niet zoeken: moeten we altemaal niet het beste gevoelen van elkander hebben? Wij, Nederlanders, hebben het met Denen, Grieken, Finnen, Slaven en Duitschers reeds sinds lang opgemerkt, dat de eene kraai de andere de oogen niet uitpikt, met de Engelschen: ‘dat een aasgier geene kraai doodt’ en met de Czechen: ‘dat de eene raaf de andere niet zwart maakt.’
Het wordt tijd, merk ik daar op eens, mijne pen op hare vingers te tikken, want ze gaat domheden en grofheden verkoopen. Zij zou waarlijk nog de schuld zijn, dat de lezer, aan den schrijver denkende, de schouders ophaalt en mompelt: ‘Het ei wil wijzer zijn dan het kieken’, of, zoo hij nu eens een Italiaan was: ‘Het gansje wil de ganzen naar den drinkbak voeren’; of een Rus bij geval: ‘Het ooievaartje wil den ooievaar voorklepperen;’ of een Duitscher: ‘De gans wil de zwaan leeren zingen.’
Dit verwijt hoor ik liever niet, doch ben ik wat linksch: een blind kieken vindt toch wel eens een korreltje, eene blinde duif ook soms eene erwt en, beweren de Hongaren, een blinde korhaan soms nog een zaadkorreltje. Zoo is dan de hoop niet uitgesloten, dat een onhandig schrijver wel eens iets goeds doet; te minder faalt hier die hoop, omdat er zooveel en dat alles gratis wordt aangeboden. En zelfs ‘een gegeven ei smaakt beter dan een gekocht kieken,’ zeg ik met den Rus en nóg met hem: ‘Een gegeven kieken heeft drie helften, een gekocht maar ééne.’
Het zal dus zoo héél erg niet zijn. Of zijn er strenge, zijn er onverbiddelijke keurmeesters? Dan heb ik slechts berustend te denken: ‘Als de hemel valt zijn alle musschen dood!’