De Boekdrukkunst.
I
Wanneer wij een vergelijkenden blik slaan op het leven en den toestand der volkeren van vroegeren en lateren tijd, welk een treffend verschil doet zich dan in bijna de meeste opzichten aan ons oog voor! Hoe geheel anders was het leven in den staat en het huisgezin in de oude, voorchristelijke wereld, toen geheele volksstammen, in dienst van Aziatische of Afrikaansche dwingelanden, piramiden bouwden, obelisken oprichtten of de geheimzinnige rotstempels van Ellora uithieuwen! - toen zij de steenen opeenstapelden, die de reuzenmuren van Babel vormden, of in de vernielende krijgstochten hunner vorsten en veroveraars de bloedige oorlogen voerden en de geduchte veldslagen leverden, die meermalen het aanzien der geheele oude wereld in een punt des tijds veranderden! Hoe geheel anders, toen in het heerlijke Griekenland, binnen Athene's muren, het volk zich om zijne groote redenaars schaarde en den allesbezielenden zin voor kunst en wetenschap in zijn boezem voelde ontwaken, of bij de Olympische en Isthmische spelen allen zich burgers gevoelden van hetzelfde vaderland! Maar ook welk een geheel ander schouwspel vertoont zich aan ons, wanneer wij ons verplaatsen in de eerste eeuw onzer christelijke jaartelling; in dien merkwaardigen tijd, toen de kracht van Rome's wereldheerschappij verbroken was; toen verschillende volksstammen van het Oosten naar het Westen, van het Zuiden naar het Noorden trokken, en de grondslagen werden gelegd voor het tegenwoordige staten stelsel van Europa. Toen deed zich het gekletter der wapenen door geheel ons werelddeel hooren; rijken stortten ineen, tronen werden omvergeworpen, wereldsteden gingen in vlammen op en de sikkels werden tot zwaarden versmeed Barbaarsche volkeren overstroomden en verwoestten Europa's zuidelijke landen. Als een vernielende bergstroom stortten zij op de waggelende overblijfsels der Romeinsche heerschappij neder. Onwetendheid en ruwheid vervingen de plaats eener door weelde ontzenuwde beschaving, en een vijftal eeuwen
ging voorbij, eer de Westersche volkeren zich weder van die vreeselijke schokken begonnen te herstellen en aan de beschaving des geestes te denken.
Evenwel had Karel de Groote reeds vroeger aan alle abdijen en kloosters het stichten van scholen als eene verplichting opgelegd; maar het nut dat zij verspreiden konden, was te gering, en het zaad dat gedurende den nacht der middeleeuwen werd uitgestrooid tot verbreiding eener meer algemeene kennis viel in geenen vruchtbaren bodem.
Aan de kloosters zijn wij in de eerste plaats het behoud verschuldigd van hetgeen van vroegere beschaving en wetenschap nog was overgebleven; zij waren de bewaarplaatsen van hetgeen den grondslag der nieuwere letterkunde zou uitmaken In die tijden van diepe onwetendheid was de kunst van schrijven en lezen bijna uitsluitend het eigendom der geestelijkheid; van haar ging alle onderwijs uit en hare archieven bevatten de meeste handschriften der oude klassieke schrijvers. Dáár, binnen die enge kloostermuren, hadden de gedenkstukken der menschelijke wetenschap, van uit den voorchristelijken tijd, gedurende de algemeene omkeering en verwildering een veilig toevluchtsoord gevonden. Binnen die sombere wanden zaten vlijtige monniken aan hunne schrijftafels met pen of penseel in de hand, en bootsten even ijverig als nauwkeurig de overoude geschriften na. Dikwijls verstonden zij wel niet hetgeen zij schreven, maar des te getrouwer brachten zij het op hunne perkamenten rollen over, terwijl zij woorden en letters en lettergrepen telden. Niet altijd echter kon men evenzeer op de nauwkeurigheid der afschrijvers staat maken; indien zij al niet naar eigen goeddunken veranderden, dwaalden zij toch menigwerf uit onwetendheid, en vandaar die menigte verschillende lezingen der oude schrijvers.
Zoo ging het dag aan dag, maand aan maand. De perkamenten rollen namen in aantal toe of gingen voor veel geld naar vreemde landen; want het waren alleen de geleerdste monniken, welke deze kunst verstonden. Er waren groote steden, waar geen inkt te bekomen was; er waren beroemde vorsten, die hunnen naam niet teekenen konden. De groote volksmenigte, ja zelfs de rijken en aanzienlijken, waren onwetend en verstonden niets van die geheimzinnige kunst, waardoor een blad papier zoowel tot ons als tot het verste nageslacht spreekt. Het volk schreef niet, want het las niet; het las niet, want boeken, zoo als wij die kennen, bestonden niet. Die boeken, welke binnen de muren der kloosters vervaardigd waren, gingen van daar naar de paleizen der vorsten, waar zij bleven; zij waren gewoonlijk met geschilderde miniaturen en randlijsten met phantastieke beeldvormen, bloemen en vruchten met de schoonste kleuren getooid en met goud versierd, en ontzettend hooge prijzen werden voor deze toen zeldzame kostbaarheden besteed.
Eerst tegen het einde der elfde eeuw begon zich eene nieuwe ontwikkeling van den geest te vertoonen, en ging van toen af langzaam maar met vaste schreden vooruit. Vooral waren het de Benedictijner monniken, die omstreeks dezen tijd de wetenschappen uit hun verval ophieven. Hunne rijkdommen maakten hen onafhankelijk en de schranderste vernuften begaven zich in hunne kloosters.
Krachtdadig werkten de wereldgebeurtenissen van dien tijd tot de ontwikkeling der nieuwere beschaving mede; in de eerste plaats de kruistochten. De kruisvaarders hadden in het Oosten veel geleerd, dat zij, te huis gekomen, in toepassing brachten; zij knoopten handelsverbintenissen aan, die vele steden rijk en bloeiend maakten. De liefde tot de wetenschappen was het gevolg dier welvaart. Hoogescholen werden opgericht, eerst in Italië, vervolgens in Frankrijk en Duitschland. De oude klassieke schrijvers werden wederom opgezocht, gelezen, opgehelderd, als modellen aangeprezen en aldus letterkunde en beschaving krachtig bevorderd. In een ander opzicht werkte ook de uitvinding van het buskruit mede tot verbetering van den ruwen toestand der Europeesche volkeren: de burchten der roofridders stortten voor deze nieuwe vernielingskracht ineen, en de woeste dapperheid hield langzamerhand op beschouwd te worden als het ideaal van hetgeen den man betaamt.
In dien tijd van vooruitgang trad de boekdrukkunst als eene schoone vrucht der herlevende beschaving aan het licht. Door haar werd het behoud van het reeds verkregene verzekerd, verdere vooruitgang gewaarborgd en terugkeer onmogelijk gemaakt. Ontdekt op een hoogst gunstig tijdstip, werd deze uitvin-