Frederik Wilhelm werd geboren te Berlijn, den 22 Maart 1797.
Hij groeide dus op te midden der groote beroeringen, uit de Fransche omwenteling ontsproten. Hij was getuige van den inval der Franschen, de vernedering van Duitschland en de zoogenoemde vernietiging van Pruisen. Hij zag het Fransche keizersleger te Berlijn binnenrukken, zijne familie onder den wil van den Korsikaan bukken en zijne moeder tranen storten onder al dien grievenden smaad.
Was het dan wel wonder, dat hij in zijn mannelijken leeftijd verteerd werd door het verlangen, om de vernedering te wreken, Pruisen door Napoleon aangedaan? Moesten hem niet altijd de woorden zijner moeder voor den geest zweven: ‘Tracht de thans gedoofde glorie uwer voorvaderen op Frankrijk terug te veroveren, gelijk uw grootvader, de groote keurvorst, eens bij Fehrbellin de nederlaag en den smaad zijns vaders op de Zweden wrook.’
‘Misschien daalt de beschermengel van Pruisen op u neder!’ had koningin Louise tot hare kinderen gezegd in het slot Schwedt, waarheen zij voor den naderenden overweldiger de wijk had moeten nemen. En inderdaad schijnt Pruisens beschermgeest keizer Wilhelm te hebben uitgekozen om zijn land groot te maken onder de volken: er is in heel zijne loopbaan iets providentieels, dat schijnt te wijzen op eene van hooger vastgestelde bestemming, om het overmoedige Frankrijk te tuchtigen en het vernederde Duitschland over den geleden smaad te wreken.
Toen keizer Wilhelm het levenslicht aanschouwde, deed niets vermoeden, welk eene groote rol hij eenmaal in de wereldgeschiedenis spelen zou. Hij was slechts de zoon van een prins, doch nog vóór zijn eerste levensjaar ten einde liep, beklom zijn vader als Frederik Wilhelm III den Pruisischen troon. Toch was hij zelf daardoor nog niet de aangewezen kroondrager der toekomst; want hij was zijns vaders tweede zoon, en voor zijn broeder Frederik was de rijksstaf weggelegd.
Wel verwierf hij zich als jongeling in den bevrijdingsoorlog roemrijke lauweren op het slagveld: wel nam hij later een werkzaam aandeel in de regeering nadat zijn broeder in 1840 zijn vader als koning was opgevolgd; maar aan de spits van zijn volk stond hij niet, en jaren lang leefde hij in stille afzondering, als gouverneur van Westfalen te Coblentz
Naar de populariteit, dat koningschap der negentiende eeuw, streefde hij evenmin; integendeel, de zoogenaamde volksregeering, die in 1848 het hoofd opstak en zoovele vorsten noopte het hoofd voor den nieuwen koning, den volkswil, te buigen, vond in hem een verklaard tegenstander; en zoo hevig was de verbittering, die zijne krachtige handhaving van het gezag opwekte, dat hij zich op zijn 51n verjaardag gedwongen zag Berlijn te ontvluchten en de wijk naar Engeland te nemen. Dat belette hem niet in het volgend jaar de revolutie weer even kloekmoedig te gemoet te treden en in de Palts en Baden de omwenteling te bedwingen.
Toonde hij zich ook hierin een geboren heerscher, onbekommerd om den lof of blaam der menigte, toch had hij het slechts aan een toe val, zeggen wij liever eene beschikking der Voorzienigheid te danken, dat hij den koningstroon besteeg. In 1857 werd zijn broeder, koning Frederik IV, ziek en werd hij geroepen, als regent de teugels van het bewind in handen te nemen. Hij voerde het met krachtige vuist en streefde er van den aanvang naar, Pruisen aan de spits van Duitschland te stellen. De Italiaansche oorlog van 1859 gaf hem gelegenheid voor Pruisen de aanvoering van het bondsleger te eischen: het afwijzen van dien eisch door Oostenrijks keizer was de vonk, die, langzaam aangeblazen, in 1866 een laaien brand zou doen uitbarsten, de nooit te vergeven broederoorlog, waarin Wilhelm het vroeger geweigerde opperbevel voerde tegen Oostenrijk zelf.
Inmiddels had Wilhelm, na den dood zijns broeders in 1861, den schepter van Pruisen in de hand genomen; dat hij dien krachtig zwaaien zou, had hij het jaar te voren bewezen, toen hij, nog als regent, met zijn ministerie-Bismarck regeerde zonder zich om de volksvertegenwoordiging te bekommeren. En had zijn geluk in den oorlog met Oostenrijk Pruisen reeds tot eene ongekende hoogte opgevoerd, de veldtocht van 1870 en zijne uitroeping tot keizer van Duitschland in het paleis van Versailles zette de kroon op het reuzenwerk, dat hij zich gedroomd had: Duitschland had Frankrijk vernederd en Pruisen stond aan de spits van Duitschland.
De eerzucht zijner jongelingsjaren was verwezenlijkt, maar.... het had stroomen bloeds gekost. Dat heeft keizer Wilhelm echter sedert niet meer vergeten en voortaan was zijn streven gericht op den vrede, den vrede in de laatste jaren ook met de Kerk, die hij eveneens gemeend had zijn wil te kunnen opdringen, maar voor wier reuzenkracht hij het trotsche hoofd moest buigen
Zijn zoon, de tegenwoordige keizer, schijnt geroepen, dat werk des vredes te voltooien. Hij heeft het bloed op de slagvelden zien vloeien en is verzadigd van krijgsmansroem. Heel zijn manifest, bij de aanvaarding van zijns vaders erfenis tot zijn volk gericht, ademt vrede en verzoening en geeft hoop aan de volken dat de ondragelijke last van den ‘gewapenden vrede,’ waaronder gansch Europa thans gebukt gaat, eens in een wezenlijken vrede veranderen zal.