De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4
(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
[Nummer 34]De Amsterdamsche Groenmarkt.
de amsterdamsche groenmarkt, naar de schilde ij van gabriel metzu.
Het werkelijke leven in al zijne bonte verscheidenheid, zijne schilderachtige kleur en zijn ongezochten humor weer te geven, ziedaar wel het door loopend kenmerk der karakteristieke oud-Hollandsche schilderschool. De koude geest van het protestantisme ontzei hare meesters de hooge en reine sferen der gewijde kunst, waar de scheppende verbeelding in vrije vlucht opzweeft tot de hoogste idealen, en de burgerlijkheid van het Hollandsche volkskarakter schiep over het algemeen ook weinig behagen in grootsche, aangrijpende voorstellingen. Var daar dat de Hollandsche schilderkunst hare hoogste uiting vond in schutters- en regentstukken, terwijl zij zich voor het overige bepaalde tot het portret en het genre, tot boerenkermissen en herbergtafereelen, binnenhuisjes en landschappen. Maar juist door die betrekkelijke beperking werd die kracht, dat karakter, die meesterschap in de techniek verkregen, welke aan de Hollandsche school eene eenige plaats geven in de kunstwereld. Gabriël Metzu, wiens Groenmarkt van Amsterdam wij in dit nummer weergeven, behoort tot de eerste oud Hollandsche meesters. In 1630 te Leiden geboren, werkte hij eerst daar onder leiding van Gerard Dou en vestigde zich omstreeks 1650 te Amsterdam, waar hij onder Rembrandt's invloed kwam en in 1667 stierf Het voorbeeld zijner twee geniale leermeesters valt niet te miskennen in zijne doeken, die vooral geroemd worden om de overeenstemming en den zachten overgang der tonen, de fijnheid van het koloriet, de geestigheid en nauwkeurige teekening der figuren. Over het algemeen hebben zijne schilderijen iets behaaglijks, dat den toeschouwer onwillekeurig inneemt. Zijne Groenmarkt van Amsterdam, door velen als zijn meesterstuk beschouwd, bevindt zich met nog vijf andere zijner tafereelen in den Louvre te Parijs. | |
Een liedje uit den ouden tijd.Gansch eigenaardig ontwikkelt zijn de muzikale kennissen der Tyrolers. Als zij des Winters in de eenvoudige en gezellige huiskamer of des Zomers op de bank, voor de schilderachtige woning, op de cither eene droomerige melodie improviseeren, dan zijn die zilverige, ingrijpende en tot zachte mijmering stemmende tonen inderdaad de ongekunstelde weergeving van de reine hartsgevoelens dier natuurkinderen. Niet in teedere en gloedvolle woorden, maar door de lieflijke en indringende stem der cither, - voor hen het nationale muziekinstrument bij uitnemendheid - spreekt hunne ziel, als zij hare zoetste gewaarwordingen ontboezemen of de gemoederen vermilderen wil. Als de Tyrolers daarentegenjuichen of tot vroolijkheid opwekken willen, dan klinkt hun jubelzang, met zijn verrassend en eigenaardig keelgeklater, helder en schallend over den begroenden berg, door blijde echo's herhaald. soms ook paren zij snaartuig en stem, zooals de grootvader onzer gravure, tot het voordragen van een roerend of lustig lied. En dat de liefde tot de muziek, | |
[pagina 266]
| |
tot hunne muziek, bij hen niet vermindert, maar veeleer vermeerdert met de jaren wordt door dien ouden zanger insgelijks duidelijk betoond. Men ziet het hem aan, dat hij inderdaad geen grooter genoegen kent dan zijne kleinkinderen, de lievelingen zijns harten, te vergasten op een liedje uit den ouden tijd, - een lied dat hem met zijne herinneringen terugvoert in de wereld vol zoete begoochelingen, die zich ook weldra voor zijne jeugdige toehoorders ontsluiten zal. Zoo bindt hij met zijn zang, als de Bard der oudheid, het verleden aan de toekomst, overtuigd dat zijn Tyrol, het oude, eenvoudige, aartsvaderlijke Tyrol blijven zal, zoolang er de cithers en de vaderlandsche bergliederen klinken zullen. | |
Judith vertoont het hoofd van Holophernes.Dit prachtige tafereel is eene afbeelding van de grootste schilderij der Vaticaansche tentoonstelling, een treffend historiestuk van den Italiaanschen schilder Pietro Aldi, uit Siena. Het doek stelt Judith voor, aan het volk van Bethulië het afgeslagen hoofd van Holophernes vertoonende. Ternauwernood is de dag aan den hemel; de eerste stralen der morgenzon verlichten het kamp der Filistijnen, wier ontsteltenis bij de ontdekking van den dood huns aanvoerders de belegerden van de muren hunner stad kunnen gadeslaan. De bijbelsche heldin, op een uitstekend stuk muur van de vestingwerken geklommen, in de nabijheid van het geheime poortje, waardoor zij in de stad is teruggekomen, heeft het bloedige hoofd uit den zak genomen, door hare oude slavin gedragen, en heft het fier omhoog ten aanschouwe der verdedigers van Bethulië. De ontzagwekkende, ofschoon echt vrouwelijke schoonheid van haar gelaat verklaart de betoovering, waardoor het haar gelukt is, den geduchten veldheer in hare macht te krijgen. Wat het costuum betreft, die groote moeilijkheid voor bijbelsche voorstellingen, daarin heeft de schilder het voorbeeld van Vernet gevolgd en de Arabische kleederdracht voor het Hebreeuwsche volk aangenomen. Het omvangrijke schilderstuk is door den begaafden kunstenaar vervaardigd, ingevolge eener bestelling van de Dames van het H. Hart. Na afloop der tentoonstelling zal het eene plaats krijgen in het Vaticaan, dat overigens reeds twee Judith's bezit, ééne van Michel-Angelo, op het gewelf der Sixtijnsche kapel, en ééne in de zaal der Onbevlekte Ontvangenis, op last van Pius IX door Podesti met muurschilderingen versierd. De Judith van Aldi zal, omgeven door een grootschen, monumentalen lijst, in de zaal van het consistorie geplaatst worden. |
|