De dood van Caesar.
Ten tijde van Caesar was het Romeinsche volk nog niet rijp voor een imperator; hij, die alsdan naar de alleenheerschappij durfde streven, moest vallen, al waren ook door de geheele toenmaals bekende wereld, van Gallië tot Egypte, de zegeteekenen voor hem uitgedragen.
Caesar werd niet vermoord omdat zijn standbeeld met den keizerlijken diadeem was gesierd, maar men versierde zijne standbeelden met den haarband om hem te kunnen dooden, als een heerschzuchtige. Het overzicht van Caesars geheele loopbaan zou ons te ver leiden, alleen willen wij in het kort de omstandigheden van zijnen moord verhalen, eene wereldgebeurtenis, die door geschiedschrijvers, treurspeldichters, schilders en andere beeldende kunstenaars ontelbare malen is vereeuwigd.
Onder de Romeinen, die samenspanden om Caesar verraderlijk te overvallen, zijn Brutus en Cassius het meest bekend. Brutus was een aangenomen zoon van Caesar, en de rol, die hij in de samenzwering speelde, is daarom des te verfoeilijker, ofschoon Cassius de hoofdaanlegger was van het komplot.
Ook deze was Caesar veel verschuldigd.
De samenzwering tegen Caesar is een van die weinige, die geslaagd zijn, ofschoon niet door de voorzichtigheid der saamgezworenen.
Want, als Machiavelli - die volleerde meester in de slinksche wegen der niets ontziende staatkunde - gelijk heeft, wanneer hij zegt dat men, om eene samenzwering geheim te houden, niet moet samenzweren, dat wil zeggen, den aanslag alleen vormen en uitvoeren, dan kan men Cassius zeker niet vrijpleiten van onvoorzichtigheid, omdat er zooveel personen deelgenoot waren van zijn geheim. De geschiedschrijvers Suetonius en Orosius brengen het getal der deelnemers aan het komplot tot meer dan zestig. Die onvoorzichtigheid sproot alleen voort uit wantrouwen. Want Cassius begreep dat het niet voldoende was den grooten slag te slaan, maar ook dat anderen zijn streven moesten goedkeuren.
Hij had behoefte aan gezag en steun, om zich staande te houden tegen de vele en machtige aanhangers van den dictator. Toch zou zijn aanslag mislukt zijn, zoo Caesar, door blindelings te rekenen op de goede trouw van anderen en door zijne minachting van alle gevaar, niet zelf de samenzwering had bevorderd.
Men zegt dat men Caesar voor Brutus waarschuwde, maar dat hij het niet geloofde, dewijl het hem ondenkbaar voorkwam te veronderstellen, dat Brutus, zijn vertrouweling, zoo misdadig en ondankbaar zijn kon. Men verhaalt dat hij ook door een vogelwichelaar was gewaarschuwd voor den 15n Maart, den dag, waarop hij inderdaad viel. Als het waar is, dan heeft die wichelaar, niet uit de ingewanden der vogels, maar door medeplichtigheid of toeval meer geweten dan hij durfde zeggen. Men wil ook dat Caesar, afgeschrikt door zijne echtgenoote Calpurnia, die een boozen droom had gehad, reeds had besloten den Senaat dien dag door Antonius te laten afzeggen, maar dat Brutus Albinus hem weder van dit besluit afbracht door te lachen met dat bijgeloof en hem er aan te herinneren hoe teleurgesteld de Senaat zou zijn, die juist voornemens was, hem den koningstitel buiten Italië aan te bieden.
Doch ook dit zou de saamgezworenen niet gebaat hebben, had het niet als geschreven gestaan, dat Caesar vallen moest.
Terwijl hij zich naar den Senaat begaf, kreeg Caesar nog eene schriftelijke waarschuwing, waarin men hem smeekte op zijne hoede te zijn voor het nakende gevaar. Had hij die kunnen lezen, dan ware hij toen ten minste gered geweest. Daar hij echter niets kwaads vermoedde, en aanhoudend, nu door deze dan door gene werd aangesproken, hield hij het geschrift, in weerwil van het dringend verzoek des brengers, om het onmiddellijk te lezen, ongeopend in de hand en - werd vermoord voor hij er den inhoud van kende.
Toen men het slachtoffer eenmaal in den Senaat had, was het voor twintig gewapenden niet moeilijk het te overmeesteren. Toch beefde de hand van hem, die het eerst zou toestooten. Terwijl Antonius door Trebonius buiten de vergaderplaats werd opgehouden, omsingelden de saamgezworenen Caesar, volgens sommigen om hem een verzoekschrift aan te bieden van Tibius Cimber, die voor zijn verbannen broeder genade smeekte; volgens anderen, om Caesar voor de reeds verleende genade te bedanken. Eensklaps trok Cimber hem van achteren de toga van den hals. Dit was het afgesproken teeken.
Toen bracht Casca hem de eerste wonde toe; maar zijne hand was onvast en sidderde. De eerste wonde was onbeduidend en toen Caesar zich hierop te weer stelde, volgens den een met een zwaard, volgens anderen met een schrijfstylet, riep de moordenaar zijn broeder te hulp, die nu met de overigen op Caesar aanviel en hem afmaakte. Caesar stortte neder onder het standbeeld van Pompejus! Plutarchus beweert dat hij zich geruimen tijd woedend verdedigde; Dio Cassius daarentegen, dat hij geen tijd had iets te doen of te zeggen en al spoedig door de menigte overmand werd. Sommigen echter gelooven aan het overbekende verhaal, namelijk, dat Caesar, eerst toen hij Brutus zag, het hoofd met de toga bedekte