Geld of liefde.
Zedenroman
door
Désiré Delcroix.
(Vervolg.)
XIX.
Na lijden komt verblijden.
Spreekwoord.
Ten tweeden male bloeiden de rozen op Mevrouw Van Stralen's graf: Clara had hare rouwkleederen afgelegd en de bruidskleederen aangetrokken.
Haar vader, ofschoon niet geheel rustig geworden, gevoelde onder de liefde zijner twee kinderen, en vooral onder den koesterenden gloed van den troostrijken godsdienst, het ijs zijns harten wegsmelten en, bij mangel aan bestendigen vrede, daalde meerdere kalmte in zijne ziel. Sedert vier maanden bewoonde hij weder het kasteel.
Op eenen morgen der hooimaand stond geheel het dorp V... in rep en roer.
Lodewijk en Clara werden van hunne speelreis terug verwacht.
Overal wapperden vlaggen en wimpels; honderden sparreboomkens stonden op de groote plaats geplant; de boerinnen spanden wit en blauw lijnwaad van het eene tot het andere einde, de jonge meisjes maakten bloemkransen en de jonge boeren versierden de ooren en de staarten hunner paarden met rozen en pioenen.
Eene groene mei, gansch met papieren vaantjes en bloemen gesmukt, stak door het ravegat van den kerktoren, als ware het kermis geweest
Tien kleine kanonnen, tot barstens toe geladen, en met papier opgepropt, stonden aan den ingang van het dorp, en de kanonniers, gewapend met lonten van zes voet lang, hadden zich op eerbiedigen afstand achter hunne stukken geplaatst.
Eenige minuten verder, buiten het dorp, stond op eenen molenberg, een man in vleeschkleurig breiwerk gedost, met eenen blaren voorschoot aan, op een zwaren knods geleund.
Een kleine dikke Cupido, in denzelfden winkel gekleed, stond met boog en pijl gewapend, nevens hem.
De wildeman hield zich goed en begreep volkomen zijne rol, maar het wispelturig wicht scheen geenszins op zijn gemak, en de reus had groote moeite om het in de palen zijner waardigheid te houden.
In het dorp was het een gejoel en gekrioel, dat men er doof bij worden zou. Duizend tegenstrijdige bevelen werden in een kwartier tijds door de feestbeschikkers gegeven. De jongens waren dien dag strafvrij, overal liepen zij in den weg en hun getier gevoegd bij het geroep der lekkerkoekmijnders, vormde het schoonste schomminkel, dat men ooit te hooren kreeg.
Ten acht ure vormde men eene eerewacht: deze bestond uit een vijftigtal boerenzonen te paard, met roode vaantjes, strooien hoeden, blauwe kielen, gele sjerpen en witte broeken.
De hoofdman, met den blooten degen in de hand en eene groote koperen ster op de borst, geleidde zijne mannen tot aan den Molenberg, waar de wildeman met het dikke heidensch godeken stond.
De andere dorpelingen bleven bij de kanonniers.
Een weinig later, ontwaarde men eene stofwolk en een naderend rijtuig in de verte.
Die welke in het dorp gebleven waren, zagen de ruiters zich van weerskanten des kasseidewegs scharen, de wildeman maakte zich bereid met zijne knods aan te slaan om de militaire eer te bewijzen, en Cupido legde eenen pijl tegen de pees van zijnen boog. Luidruchtige jubelkreten stegen uit de menigte op, het kanon donderde en de klok werd in beweging gezet.
Het rijtuig naderde steeds.
Eenklaps zag men den wildeman met woeste gebaarden zijne knods zwaaien en telegrafische teekenen doen, die in het dorp niet verstaan werden.
Een ruiter kwam met gevierden teugel naar het dorp gereden, en riep van verre:
- Scheidt er uit, het zijn de getrouwden niet. Het is Cieske de kousen-verkooper, die naar Waereghem-Feeste rijdt!....
De kanonnen zwegen en de burgemeester zeide:
- Champetter, loop eens al gauw naar den toren en doe het luiden ophouden. Gij daar, Pier, ga eens met uw kanon bij de cortégie en schiet als het tijd is, wij zullen op uw sein wachten.
De veldwachter vertrok, Pier legde zijn kanon op den schouder en liep naar den Molenberg.
Cieske de kousen-verkooper reed op stap dóór het dorp, en was grootelijks verwonderd, over de koelheid waarmede men zijn elk 'nen goeden dag beantwoordde.
Een half uur later verschenen niet één, maar drie rijtuigen op den weg. In het eerste zaten Lodewijk, zijne vrouw en zijn schoonvader met Tante Treze; in het tweede vertelde Vanderklaveren, niet meer in gelen nankijn, maar in bruin laken gedost, aan den notaris van A.... de geschiedenis van een mank paard, en in het derde, dat een wissen speelwagentje was, zaten Jozef Vanhalle met Lena, hare moeder en zijne moei.
De kanonniers vatten post, maar alhoewel zij ditmaal het eerst aankomende rijtuig voor het verwachte herkenden, begonnen zij slechts hun geschut los te branden, wanneer Pier op den Molenberg allen twijfel onmogelijk had gemaakt.
De eerewacht schaarde zich van weerskanten der rijtuigen, die nu op stap naderden.
Toen de bruidegom en de bruid aan de eerste huizen gekomen waren, hielden de vivats op, de kanonnen zwegen en de redenaar van het dorp, een groot papier ontrollende, las met deftige stem een welkomgroet, in buitengewoon met wasdom gezegende heldenverzen opgesteld.
Als slotrede, riep hij overluid:
- Vivat Mijnheer en Madame, en al de brave menschen van de parochie!
Dit werd hondermaal herhaald. Lodewijk drukte de mannen de hand; Clara dankte de vrouwen die haar geluk wenschten, en een klein lief meisken, wier moeder zij den laatst verloopen winter bijzonder bijstond, bood eenen fraaien ruiker aan de bruid, met de volgende woorden:
- Wees welkom, Mevrouw, in het midden uwer dankbare vrienden; leef lang en gelukkig voor den troost der armen en der lijdenden.
Deze korte gelukwensch baarde Lodewijks echtgenoote meer genoegen, dan de ronkende alexandrijnen van den eersten redenaar.
De stoet zette zich in beweging, luidruchtige vivats begeleidden hem: de ouderlingen en de kranken voor hunne vensters, of op den dorpel hunner deuren, groetten eerbiedig de voorbij rijdenden, want Clara was de stappen harer moeder gevolgd, en, als deze, de barmhartige engel in het dorp geworden.
Weldra vertoonde zich het kasteel in het verschiet.
De warme Julizon bescheen den nieuwgeschilderden gevel; nieuwe roode gordijnen prijkten aan de vensters, de vergulden pieken, die de ijzeren traliën sierden, welke den hof van de straat scheidden, glansden als goudgloed in den zonneschijn, en de vogelen juichten in het prachtige geboomte der warande.
Jan en Annemie, Stien en Rosalie, die sedert Van Stralen's terugkomst in zijnen dienst getreden was, wachtten hunne nieuwe meesteres aan het hek af.
De oude Jan was sterk aangedaan, en had groote moeite om zich stil te houden; hij draaide en keerde als wilde hij de rijtuigen te gemoet gaan. Stien, door den aard van het feest tot huwelijksgedachten gestemd, vroeg aan Rosalie, wanneer zij nu geheel zeker zouden trouwen, waarop deze hem het volgende voorwaardelijk bescheid gaf:
- Dit jaar nog, indien de aardappelen niet mislukken.
(Slot volgt.)