Generaal Kanzler en het pauselijke leger.
Over eenige weken, te midden der feestelijkheden van het pauselijk Jubilé, overleed de oud-zouaven-generaal Kanzler, een der moedigste kampioenen voor de wereldlijke souvereiniteit der Pausen.
De nagedachtenis van dien heldhaftigen soldaat verdient wel dat wij hier een en ander uit zijne levensgeschiedenis en zijn strijd tegen de overweldiging van Rome vermelden.
Zooals men zich wellicht herinneren zal werd in September 1864 tusschen Frankrijk en Piëmont de overeenkomst gesloten, waarbij de eerste mogendheid hare troepen uit de Kerkelijke Staten terugtrok. Dientengevolge beijverde zich de gansche katholieke wereld den Paus nieuwe verdedigers te zenden, en de toevloed der vrijwillige soldaten was weldra zoo groot dat het regiment pauselijke zouaven ten slotte vijf bataljons, elk van 1000 man telde. Dit kleine leger bracht bij Mentana den Garibaldisten de nederlaag toe en reeds scheen zich de krijgskans ten gunste des Pausen te keeren, toen de oorlog van 1870 aan de gebeurtenissen eene onverwachte wending gaf.
Frankrijk, dat zijne geheele krijgsmacht tegen Duitschland noodig had, riep ook zijne troepen uit Rome terug. Na de ramp van Sédan van Frankrijks zijde niets meer te vreezen hebbende, trokken vier Italiaansche legerkorpsen de Kerkelijke Staten binnen, regelrecht op Rome aan. Het fort Civita Castelana, dat door 110 pauselijke zouaven verdedigd, heldhaftigen tegenstand bood, moest voorde overmacht bezwijken en weldra stond het Piëmonteesche leger onder de muren der Heilige Stad.
Deze werd verdedigd door generaal Kanzler, die ook na den val van Rome den Heiligen Vader onwankelbaar trouw bleef. In 1822 te Baden geboren, waar hij in zijne jeugd de militaire school bezocht, was Kanzler reeds in 1845 in pauselijken dienst getreden. Hij had den H. Stoel in al de aanvallen der revolutie ter zijde gestaan en zich zoodanig onderscheiden, dat hij reeds in 1848 den rang van luitenant verwierf. Vooral muntte hij uit bij het beleg van Vicenza, trok met Pius IX naar Gaëta, werd hier tot kapitein van den generalen staf bevorderd en nam in het volgende jaar deel aan den strijd van Bologna.
Steeds nieuwe lauweren behalende, was hij in 1869 reeds opgeklommen tot luitenant-kolonel en deed dienst als adjudant van de generaals Kalbermatten en Latour. Zijne benoeming tot generaal verkreeg hij te Ancona uit de handen van generaal de Lamoricière, nadat hij met 1200 man eene heldendaad verricht had, door vriend en vijand geroemd: hij doorstond den aanval van eene geheele Italiaansche divisie en trok met zijnen troep door de twee Italiaansche legers van Fanti en Cialdini heen naar Ancona, waar de Lamoricière hem met gejuich ontving.
Nadat deze beroemde krijgsheld zich had teruggetrokken, werd Kanzler aan het hoofd der Pauselijke troepen geplaatst en volgde later Mgr. de Merode als minister van Oorlog op. Als verdediger der Heilige Stad bood hij heldhaftigen tegenstand aan het Piëmonteesche leger, dat zijne aanvallen voornamelijk richtte op de poorten Pia en Salara. Met verontwaardiging sloeg hij de uitnoodiging tot overgave van den Piëmonteeschen generaal van de hand, vast besloten liever op de wallen te bezwijzen dan Rome prijs te geven. De geheele bezetting was met denzelfden heldengeest bezield; maar Pius IX wilde niet dat er nog langer bloed zou vloeien voor zijne verdediging; hij deed het gevecht staken en gelastte dat onmiddellijk na de opening der eerste bres de witte vlag zou geheschen worden. De overgave werd geteekend en de Italiaansche troepen trokken stilzwijgend de Eeuwige Stad binnen, als beschaamd over hunne zegepraal.
Zoo viel de wereldlijke macht des Pausen. De oude strijders van den Pauskoning hebben echter nooit de hoop opgegeven dat hij eenmaal weder zegepralend den ontweldigden troon in de Heilige Stad zal bestijgen, en de gebeurtenissen der laatste maanden zijn inderdaad wel in staat geweest, om die hoop bij alle katholieken te verlevendigen. Toen generaal Kanzler Z.H. Leo XIII ter gelegenheid van diens gouden Jubelfeest aan het hoofd der overblijfselen van het Pauselijk leger hulde kwam bieden, drukte hij nogmaals zijn vertrouwen uit, dat er betere dagen zouden aanbreken, waarin hij opnieuw schitterende blijken zijner trouw hoopte te geven. Die betere dagen heeft de edele man echter niet mogen aanschouwen; veertien dagen later zag hij zich plotseling weggerukt door den dood, dien hij zoo menigmaal op het slagveld had getrotseerd.