De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De egel en de mol. (Fabel.) De mol Heeft als de winter nadert Diep in zijn hol Veel droog ge bladert Vergaderd, Hij leeft daar stil met zijn gezin En zit er warmpjes in Hij kent het spreekwoord: ‘Eigen haard Is schatten waard.’ Eens evenwel heeft hij die spreuk vergeten; En zeker heeft hem dit gespeten. De wind blies fel, 't begon te sneeuwen; Daar hoort de mol den egel schreeuwen: ‘Ach! hulp! erbarm! Ik hebbe mijnen weg verloren; O, laat mij in! ik ben half bevroren; Ik ben zoo ziek, zoo arm!’ De mol ontsluit de deur; hij voelt de koude En zegt bewogen; ‘Kom maar binnen, oude!’ Maar nauwelijks is de egel in het nest, Of iedereen heeft zijnen stank geroken; Men schuwt den vreemdling als de pest, Daarbij wordt klein en groot door hem gestoken; Nu is de vrede in 't huisgezin verbroken, 't Wordt onverdraaglijk. - ‘Hoor, wij kunnen 't niet meer uitstaan!’ Zoo roept de mol, ‘Gij moet hier uitgaan! Maar de egel heeft met norsch geknor hem toegesproken: ‘Waarom? Ik ben hier wèl; ik blijf: Kunt gij, met uw kindren en uw wijf, Mij niet goed lijden, dat is mijne schuld niet; Gij wilt mij buiten krijgen, maar ge zult niet!’ - ‘Gij onbeschaamde!’ - ‘Ja, ik ben 't hier al gewend!’ - ‘Ik zal u dwingen! Gij zult moeten!’ Maar de egel stoort zich aan geen dreigement, Hij zet zijn stekels overend En wil daarmeê den mol begroeten. Deze is gelukkig, nog te kunnen wroeten En maakt zich spoedig uit de voeten.... Breng niemand in uw huis, dien gij niet kent! Vorige Volgende