welken zij mij geeft; maar zeg mij, Clara, wat blijft er mij dan over in mijne ellende, indien gij mij het genoegen ontzegt u dankbaar te zijn?
- Men bedankt slechts vreemdelingen, moeder, en ik smeek er u om zeg mij dat harde, hatelijke woord niet meer, als ware ik eene huurlinge, die naar loon wacht.
- Goed meisje, sprak thans de moeder, kom aan mijn hart: elk uwer woorden is balsem voor mijne ziel, en de naderende dood zal mij niet meer verschrikken; want uwe gedaante zal zich in het akelig oogenblik tusschen hem en mij stellen, en mijne vluchtende ziel opbeuren en troosten
- Moeder, liefste moeder! spreekt toch zoo niet, als wildet gij sterven; want uwe woorden vallen loodzwaar op mijne bedrukte borst. Neen, gij zult niet sterven, en de Algoede zal mij hier niet alleen ter wereld laten.
- Luister, Clara, in dit rustige oogenblik drong de kalmte der natuur in mijne ziel, en ik heb thans moed om ernstig met u over mijnen toestand te spreken.
Prent mijne woorden in uwen geest en laat u niet door droefheid ontmoedigen. Dagelijks, mijn kind, gevoel ik mijne krachten verzwakken, en alles voorspelt het mij: ik zal het laatste blad van gindsche boomen niet in het stof zien vallen.
Beschuldig mij van geene wreedheid, omdat ik u zoo stellig van mijnen dood spreke, want ik wil u met moed wapenen tegen eene onvermijdelijke scheiding, en het ware eene lafheid, de volvoering mijner laatste moederlijke plicht aan de zwakheid der natuur prijs te geven.
Gij zijt jong en gansch onervaren, Clara; gij ziet het leven nog door het tooverglas eener jeugdige verbeelding en de smarten der aarde zijn u nog onbekend. Als het uur der beproeving slaan zal, zult gij der laatste raadgeving uwer moeder gedenken en begrijpen, dat de dood geen onheil, maar de voorbode van eeuwigen vrede is.
Clara's tranen vloeiden stroomend langs hare wangen, zij verborg haar gelaat in den schoot harer moeder en snikte luid:
- Laat af, moeder! want uwe wreede woorden verbrijzelen mijne ziel, neen, gij zult, gij moogt, gij kunt nog niet sterven!
Doch de moeder was thans in eenen staat van geestverheffing, die haar voor deze woorden ontrefbaar maakte, en in hare begeestering herwon eensklaps het zwakke lichaam de kracht der vroegere dagen. Zij richtte zich op; het gloeiende rood der koorts overdekte haar gelaat, hare groote oogen, waarin de roode avondzonne zich spiegelde, glinsterden als karbonkelen in hare diepe kuilen, en met de holle zielroerende stemme der uitteerenden sprak zij:
- Zie, kind! ver boven den blakenden gloed, die aan den horizont verdwijnt, is het eeuwige vaderland des lijdenden menschdoms; daar ga ik heen, ik gevoel het aan het kloppen mijner borst, en aan de verzuchtingen mijner tot der dood toe bedroefde ziele!
Wanneer ik, van de keten der zonden ontslagen, het stof der wereld zal hebben afgeschud, en mij in de liefde mijns Scheppers zal baden en versmelten, ween dan niet over mij, want eerst dan zal ik beginnen te leven.
Wanneer gij bij de koude aanraking des doods, mijn lichaam zult zien lijden en mijne verzwakte ziel tegen de verdelging van haar hulsel zult zien opstaan en strijden, bedroef u ook niet, o mijn kind! Die ontkerkering geschiedt niet zonder geweld, en de brooze menschelijke natuur, die zich in den doodstrijd onder den machtigen arm der Godheid voelt verpletteren, schrikt en beeft, in afwachting van het eeuwige raadselwoord. Daarom, lieve! bedroef u niet over mij, want het geloof zal mij ondersteunen, en de hoop mijne ziele versterken, terwijl mijn lichaam tegen den engel der vernietiging worstelen zal.
Er ligt in de woorden eener stervende iets zoo treffends, en ter zelver tijd zoo zachts en troostends, dat de aanhoorder zijnen adem inhoudt om niet één enkel woord der laatste sterfelijke klanken te verliezen; en daarom zwijgen de machtigen en de wijzen der aarde, bij de veege sponde der armen en der nederigen.
Welk verstand God hun ook gaf, hoe diep hun geest de oorzaak en het uitwerksel van het geschapene ook onderzocht: in dit statige oogenblik, waar de Schepper het schepsel vergruist, waar de menschelijke rede zwicht voor de stille welsprekendheid des doods, kunnen zij slechts zwijgen, bewonderen en aanbidden.
Clara luisterde met gespannen aandacht naar die holle, deftige en sombere stem, en allengs maakte hare droefheid voor opgetogenheid plaats: zonder te weten, hoe zij er toe kwam, zat zij geknield vóór hare rechtstaande moeder, die de beide handen op den schedel harer dochter legde, in den geest haar kind zegende en Gods genade op dit beminde hoofd afsmeekte.
Niet één enkele traan bevochtigde 's meisjes wangen meer, want dit oogenblik was te plechtig, te statig om door aardsche droefheid te worden ontheiligd.
Verre ten westen verdween de dalende zon, en met haar de bovennatuurlijke kracht, die der moeder toeliet, haar kind tegen de droefheid te harden, en tegen de wanhoop te harnassen.
- Lieve, het wordt mij zoo duister voor de oogen, en het brandt mij zoo op het hart, sprak zij.
Clara had nauwelijks den tijd van op te springen, om de wankelende lijderes in hare armen te ontvangen en haar bezwijmd in den leunstoel neder te laten.
Terstond snelde zij om hulp en welhaast waren al de bewoners van het kasteel toegeijld; men droeg mevrouw op haar bed terug
Pastoor en dokter werden dadelijk ontboden en Stien werd in aller haast naar M.... gezonden om Tante Treze af te halen.
De arme jongen, die reeds zijne meesteres dood waande, reed met roodbekreten oogen het dorp uit, en vertelde de droeve mare aan ieder die hem tegenkwam.
Welhaast stond het voorhof vol van droevigen, die de stervende getroost, van zieken, die zij verzorgd, en van noodlijdenden, die zij geholpen had, en men hoorde er geen ander geluid, dan diepe zuchten en gesmoorde kreten.
De dokter en de pastoor kwamen te zamen binnen, en als had een electrische schok al die gemoederen geraakt, en eene geheime stem hun allen dezelfde gedachte ingegeven, klonk het dan ernstig en stil:
- Mijnheer de dokter, red haar om Godswil, genees haar, want zij is onze moeder, onze hulp en onze troost.
- Ik zal doen, wat ik kan, mijne vrienden, maar ik alleen kan haar niet genezen, antwoordde de diepbewogene man, en haastig ging hij voort.
- Bidt, kinderen, zegde thans de grijze geestelijke, en stelt uw betrouwen op God: Hij die Lazarus uit den dood wekte en Jaïra's dochter tot het leven terug riep, kan ook uwe weldoenster redden. Daarom, kinderen, bidt en hoopt, want Hij is een goede Vader, en de nederige, bedrukte en vermorzelde harten zal Hij niet versmaden.
En allen zegen knielend neder en baden, terwijl de eerwaarde man op den schouder van een koewachtertje geleund, traagzaam en moeielijk den arduinen trap opklom.
(Wordt voortgezet.)