ten bodem geledigd, werden neergezet, ‘dan zou ik meer drinken dan aan mijn stand en mijne waardigheid voegt, en daarom stel ik u thans voor.....’
‘Weet gij wat ik u voorstel, mijn beste Rémy?’
‘Ik geloof dat ik het raden kan, mijn vriend; om thans eene wandeling te gaan maken?’
‘Neen, niet juist, iets anders.’
‘En wat dan?’
‘Gij zeidet mij straks dat gij nimmer de zee zaagt, niet waar?’
‘Ja, mijn vriend.’
‘Welnu, ga met mij mede naar Hâvre.’
‘Ik?.... Met u naar Hâvre gaan?... Kom, Antoine, ga nu niet den draak met mij steken.’
‘Zoo iets ligt niet het allerminst in mijne bedoeling, Rémy; het is ernstig gemeend wat ik u voorstel.... Kom, nog een glas op het welzijn uwer gemeente?’
‘Ik dank u hartelijk voor uwe goede bedoeling met het welzijn mijner gemeente,’ lachte Rémy, ‘doch houd mij ten goede, dat, hoewel ik niets vuriger dan dat beoog, ik mijne oprechte wenschen voor haar geluk niet met een glas bezegel. Ik drink niet meer.’
‘Nu, laten we ons dan maar gereedmaken om naar Hâvre te gaan.’
‘Kom, Antoine, eindig met die gekheid.’
‘Het is geene gekheid, mijn brave Rémy, gij moet de zee zien, voor gij sterft of stokoud zijt - de droom uwer jongelingsjaren kan zich nog gedeeltelijk vervullen.... ik zal u de werven en de arsenalen en de prachtigste oorlogsschepen laten zien.. denk toch dat de reis uit en thuis hoogstens vier en twintig uur kan duren, en dat gij dan meer gezien zult hebben dan in geheel uw vorig leven, en uw wensch, een zeeschip te zien, vervuld zult hebben.’
‘Neen, neen, Antoine, zoo lang mag ik mij niet van mijne parochie verwijderen, dat zou mij eene ernstige berisping van mijn bisschop op den hals halen.’
‘Kom, kom, mijn waarde Rémy, als dat het grootste bezwaar is, ga dan gerust mede; geef slechts uwe toestemming en ik zal zorgen dat u een verlof van acht dagen wordt toegestaan.’
‘Foei, Antoine, spreek toch zulke dwaasheid niet. Wie zou gedurende dien tijd mijne plichten waarnemen en mijne armen verzorgen? en dan.... Marianne? Maar, neen, het is maar gekheid; veroorloof mij nu maar spoedig naar huis te gaan.’
‘Welnu, zoo gij niet anders wilt, dan zal ik u met mijn rijtuig en postpaarden terug brengen, ofschoon ik hier iets heb, dat uwe bezwaren wel zou doen verdwijnen.’
Dit zeggende haalde de admiraal Bougainville een met een groot zegel voorzien geschrift te voorschijn
‘Wàt is dat, Antoine? Het zegel van den bisschop?’
‘Ja, ja, mijn beste, brave Rémy!’
‘En dat is....’
‘Gij raadt het precies, het is een achtdaagsch verlof voor den pastoor Rémy van Boulogne en bovendien is reeds een geestelijke aangewezen, die, zoo gij hadt toegestemd, dadelijk zou vertrokken zijn, om uwe plaats te vervullen.’
‘Antoine, Antoine, wat maakt gij het mij moeielijk. Wist Marianne het nu, en hadt gij mij niet zoo onverhoeds medegenomen, dan... maar nu, ik heb niets bij mij, en...’
‘Kom, kom, oude vriend, als dat het eenige bezwaar is, geef dan maar uwe toestemming; oogenblikkelijk zenden wij iemand, om Marianne gerust te stellen; gij schrijft haar een briefje, dat een oud vriend u zijn schip zal laten zien, hetgeen een wensch van geheel uw leven is geweest, voeg er de vijftig Louis d'or voor de armen van Boulogne bij, en als gij morgen in Hâvre zijt, vindt gij de noodige artikelen, die gij aan Marianne zult verzoeken mede te geven.’
‘Welnu, Antoine, ik zwicht voor het verleidelijke van uw aanbod, geef spoedig pen en papier; wat zal Marianne wel van haar pastoor denken, die daar zoo eensklaps op reis gaat en voor zoo lang? Maar dat zeg ik vooruit, Antoine, acht dagen houdt gij mij niet.’
***
Een prachtige morgen overgoot de haven van Hâvre met eene zee van licht, de zwak golvende deining, door een flauw koeltje bewogen, deed het water als diamanten fonkelen en bracht den goeden pastoor van Boulogne in verrukking, die, aan een der vensters van het hôtel der Marine staande, met een blik dat onovertreffelijk schoone tafereel beschouwde
‘Hoe fraai! hoe onuitsprekelijk schoon is die eindelooze zee; en is dat grootste en prachtigste schip het uwe, Antoine?’
‘Dat is het, Rémy, dat is de fregat La Boudeuse,’ waarover Z.M. de koning mij wel het bevel heeft willen toevertrouwen’
‘Hoe netjes ziet het er uit. Alles blinkt en schittert; hoe scherp teekenen de masten en touwen zich af tegen den diep blauwen hemel. Maar zie, Antoine, eene sloep met acht roeiers en eene vlag op het roer steekt van het schip af; zij weten zeker reeds dat gij aangekomen zijt en nu gij mij zoo spoedig gaat verlaten, spoed ik mij naar Boulogne.’
‘Stop een beetje, mijn goede Rémy, dat zou nu werkelijk zijn: ‘In Rome geweest en Zijne Heiligheid niet gezien,’ dat is niet volgens afspraak, gij gaat mede naar boord, bekijkt het schip in alle hoekjes en gaatjes, dan kunt gij u naderhand een beter begrip maken, als gij leest, dat kloeke mannen op zoo'n klompje hout eene reis om de wereld maken, en dan wel drie jaren lang daar al hun lief en leed moeten vinden. Bovendien gaan wij aan boord ons ontbijt gebruiken.’
‘Ja, Antoine, gij hebt gelijk, nu ik hier ben wil ik mijne, misschien zondige nieuwsgierigheid bevredigen, en als het dan zwaar stormt, zal ik den zeeman nog vuriger in mijne gebeden bedenken, als ik mij herinner hoe hij op zoo'n broos vaartuig in den strijd met de elementen worstelt.’
‘Welnu, ik zie dat de sloep aanlegt; als de bode van Boulogne terugkomt, heb ik order gegeven dat hij dadelijk aan boord komt, om zoo spoedig mogelijk uw hart gerust te stellen omtrent Marianne en uwe parochianen.’
Was de verbazing van den pastoor Remy groot geweest bij het beschouwen van het schip van den vasten wal, zijne verbazing steeg ten top, toen hij, op het dek staande, die sierlijk hellende masten met ra's, touwen en blokken zag, die hem als eene onbegrijpelijke verwarring voorkwamen.
De blanke stukken op het geschut-dek, het schitterende koperwerk, de heldere dekken, alles ontlokte hem een kreet van verbazing en slechts noode begaf hij zich naar de kajuit van den commandant, waar een zorgvuldig toebereid ontbijt hem wachtte.
De officieren, met welke hij den vorigen dag had kennis gemaakt, trof hij weder aan, behalve nog eenige andere officieren, die zich allen schenen in te spannen, om den gast van hun commandant door de verlokkelijkste beschrijvingen van door hen bezochte landen in verrukking te brengen.
Reeds langer dan twee uren had men aan tafel doorgebracht, toen een regelmatige, doch ongewone beweging den pastoor van Boulogne in het midden van een verhaal van Oost-Indië deed uitroepen:
‘Maar, Antoine, wat is dat? Het schip is in beweging?’
‘O, wees gerust, Rémy, het zal de vloed zijn, die opkomt en het schip doet zwaaien.’
‘Zoo.... maar neen, ik geloof werkelijk, dat het schip op de golven voortgaat. O, laat mij voorbij.’
Dit zeggende was hij haastig opgestaan en beklom den kajuitstrap, door den commandant en de officieren gevolgd.
Nauwelijks stak hij echter zijn hoofd uit den kajuitstrap en zag hij de masten van het schip met zeilen bedekt, of hij ijlde naar de verschansing, waaraan hij zich vastklemmende, een oogenblik stokstijf bleef staan, om daarna met den diepsten weemoed op het gelaat zich tot Bougainville wendende uit te roepen:
‘O! Antoine, waarom hebt gij dit gedaan? Ik vertrouwde u Mijne arme kinderen in Boulogne, zij hebben uwen vriend en verzorger weggevoerd, en.... Marianne!’
‘Verontrust u niet, Rémy, ziehier uwe aanstelling als aalmoezenier op de fregat La Boudeuse.’ Ik deelde aan Z.M. uwe geschiedenis mede, uwe steeds gekoesterde hoop, eens vreemde werelddeelen te zien, onze innige vriendschap en het gebrek aan een bekwaam en braaf aalmoezenier op mijn schip voor eene reis om de wereld....’
‘Antoine, eene reis om de wereld!’
‘Zoo is het, Rémy, en gij alleen waart de man die, verstand aan godsdienst parend, voor die moeilijke taak berekend waart. De koning gaf zijne toestemming, de bisschop vond geen bezwaar; voor Marianne en uwe armen is rijkelijk gezorgd en ik ben gelukkig een oud, beproefd vriend bij mij te hebben’
Drie jaren later, juist op den dag, trad de pastoor van Boulogne zijne woning weder binnen, die hij zoo onverwacht verlaten had. Voor Marianne en zijne kinderen was uitstekend gezorgd en de driejarige reis verschafte den goeden pastoor gedurende zijn geheel volgend leven eene onuitputbare bron van verhalen.