De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4
(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Londensche markt.Wanneer een proviandm ester op eens met de taak belast werd, een leger van over de vier millioen man van levensmiddelen te voorzien, zou hij het ongetwijfeld voor een groot gedeelte moeten laten verhongeren, want geen beambtenpersoneel zou talrijk, geene inrichting sterk genoeg zijn om deze reuzentaak te volbrengen. Volkomen hetzelfde lot zou Londen beschoren zijn, wanneer zijne vier en een half millioen inwoners hunne voeding aan een korps van betaalde ambtenaren moesten toevertrouwen. Aan zich zelf overgelaten, verschaft thans ieder, zonder dat daarbij van hoogerhand op eenigerlei wijze wordt ingegrepen, zich dagelijks vleesch, visch, groenten en vruchten, versch uit weiden en stallen, uit zeeën en rivieren, uit velden en tuinen thuis bezorgd. Behalve Schotland en Engeland zenden Amerika, Duitschland en Nederland hun slachtvee levend of dood, versch of gezouten te Londen ter markt. Drie zeeën voorzien de wereldstad van visch, twee werelddeelen leveren haar koren, terwijl de kustlanden der Middellandsche Zee voor vruchten zorgen. Het Noorden van Frankrijk is met Vlaanderen, Denemarken en Nederland altijd in de weer, deze enkele stad van boter en eieren te voorzien, Noorwegen, welks rijkdom aan visch in staat zou zijn de behoefte der geheele wereld te dekken, zend uit zijne havens Bergen en Christiaansund viermaal in de week zwaar beladen stoomschepen af, die de Britsche hoofdstad de tallooze menigte kreeften toevoeren, waaraan de Engelsche lekkerbekken hun hart ophalen. En welk eene massa oesters komen daarbij niet van de Schotsche kusten en Schotsche eilanden, van de banken der Noord- en Oostzee, zoodat zelfs de werkman ze aan kraamkens op straat kan opslurpen! De invoer van vleesch van Illinois en Kentucky, van Missouri en Collumbia met hunne middelpunten Chicago, Cincinati en St. Louis is nog aanmerkelijk gestegen, sedert door middel van ijs het slachten, zouten en verpakken ook in de zomermaanden kan blijven doorgaan. Aan bacon, dat is spek, hetwelk zelden bij een Engelsch ontbijt ontbreekt, verzendt eene enkele Amerikaansche firma jaarlijks tachtig millioen pond, waarvan eenige honderduizenden ponden hunnen weg naar de Londensche markt vinden. EEN ZUSTERKEN
naar de schilderij van g. bregenzer. En hoeveel vruchten verslindt die markt niet! Het is een door de statistiek bewezen feit, dat niet minder dan 280 millioen stuks sinaasappelen uit Algiers, Spanje, Italië en andere landen naar Engeland komen; en dat daarvan te Londen zelf eene ontelbare menigte verbruikt wordt, dat getuigen de schillen, waarmee niet zelden de straatsteenen bezaaid zijn. Zelfs ananassen komen bij zulke groote hoeveelheden te Londen aan, dat nergens elders ter wereld iets dergelijks wordt waargenomen. Wat zou dus wel het gevolg zijn, als plotseling de groote spoorweglijnen, die naar Londen voeren, bij voorbeeld door een sneeuwstorm werden afgesneden? Men heeft wel eens gezegd dat de heele wereld voortdurend slechts twee maanden van een hongersnood verwijderd is; wanneer echter slechts eenen dag de loop der Londensche melktreinen gestaakt werd, zou al aanstonds op de helft van de theetafels der reuzenstad de melk ontbreken en bleven gedurende drie dagen de vleeschtreinen weg, dan waren alle inwoners gedwongen zich met spek en eieren te behelpen. Zulk eene mogelijheid is geene hersenschim eener ontstelde verbeelding, maar zou best te eeniger tijd kunnen voorkomen.
de schuttersmaaltijd, naar de schilderij van barth. van der helst.
Wilt gij, lezer, mij eens op de Londensche markten vergezellen, dan dient gij vroeg op te staan of, zoo ge wilt, in het geheel niet naar bed te gaan. Want den geheelen nacht door zijn de vleeschkarren en sleeperswagens vol proviand in de weer. Beginnen we onze wandeling onder den grooten toren van het Parlementsgebouw. Het torenuurwerk Big Ben heeft juist drie geslagen en van de torenspits verkondigt het electrisch licht aan de Engelsche metropool, dat de vertegenwoordigers des lands nog voor het welzijn van het Vereenigd Koninkrijk waken en arbeiden. Op de Theems is alles nog stil; slechts een politieboot stoomt voorbij en eene beladen schuit, op welker dek de stuurman bedaard zijne pijp rookt, glijdt langzaam stroomafwaarts. Op de Westminsterbrug worstelen de gaslantaarns te vergeefs met den dikken nevel, die hen omgeeft, een half dozijn zwaar beladen karren sleepen met moeite eene vracht kolen of spruitjes naar de groenmarkt van Covent-garden. Wij volgen hen en komen langs Trafalgar-Square, waar de oude Nelson ons van zijn 160 voeten hooge zuil vriendelijk groet, terwijl de vier kolossale, door Landseer gemodelleerde leeuwen, welke hem bewaken, den dauw van hunne manen schijnen te schudden. Hadden wij geene andere gidsen, dan behoefden wij hier slechts op den reuk af te gaan om de markt te vinden, want de lucht in het rond is bezwangerd met een samenstel van verschillende geuren, waaronder hyacinthen en vuile eieren, rozengeur en rioolstank, aroma van sinaasappelen en kroeglucht om den voorrang strijden. Hoe meer wij het vierhoekig plein naderen, hoe dichter de belendende straten met allerlei voertuigen gevuld zijn, wier stapels manden hoog in de lucht oprijzen, tot ten laatste eene volslage blokkade het verkeer geheel en al stremt. Want thans sluiten zich hier bijwijze van karavanen de wagens der fruit- en groentehandelaars aan, om voorraad voor hunne winkels op te doen. Ook de tallooze, met ezels bespannen karren der straatventers (costermongers) mengen zich daaronder, om zich vervolgens zwaar beladen in alle richtingen naar de afgelegen voorsteden te verspreiden, waar de koopwaar met luid geroep aan den man gebracht en den huismoeders derhalve de tocht naar de markt bespaard wordt. EN EEN BROERTJE
naar de schilderij van g. bregenzer. Wij dringen niet zonder levensgevaar door die opeenstapeling van voertuigen heen en bereiken eindelijk ten koste van eenige stompen en ribbestooten het marktplein. Hoe geheel anders moet Coventgarden er voor 600 jaren hebben uitgezien, toen het nog de kloostertuin van de vrome monniken der Westminster-abdij was, gelijk de naam nog aanduidt. Men meent de olmen te hooren ruischen, waaronder zij gewandeld hebben, en den klank van het kloosterklokje te vernemen, dat hen tot de vesperen riep; een der monniken buigt zich over een tuinbed neder om voor den abt een handje salade te snijden; andere broeders plukken bloemen, om het beeld der Moeder Gods daarmee te sieren. Doch de beruchte Hendrik VIII, die aartsvijand der kloosters, ontroofde hun alles. De tuin werd aan de hertogen van Bedford geschonken, en dezen behoort nog op den huidigen dag de markt met hare omgeving, mijlen in het rond. Inderdaad het was een vorstelijk geschenk! Toenmaals wierp de tuin slechts eene jaarlijksche rente af van 72 gulden, doch tegenwoordig trekt de hertogelijke eigenaar, de rijkste man van heel Engeland, uit de markt alleen een jaarlijksch inkomen van f 60.000: er is zelfs eene uitstalling, waarvoor alleen f 4800 huur betaald wordt. Maar er gaat dan ook op die markt heel wat om. In de plaats der monniken staan thans afslagers met den hamer in de hand op hooge stellages gereed, geheele rijen van manden en kisten aan de meestbiedenden toe te wijzen. Rondom hen heerscht onophoudelijk een helsch concert van geschreeuw en gelach, gebabbel en gekrakeel, van loven en bieden. Boordevolle manden waggelen op de hoofden en schouders der dragers op en neer, om in de gereedstaande wagens afgeladen te worden. Het plaveisel is met koolbladen, knollenschillen en dergelijken afval bedekt. Vettige, vuile wijven en verwilderde kinderen zijn voortdurend bezig als hyenas deze overblijfselen te verzamelen. In het rond onder de zuilengangen en op de stoepen op ledige kisten en manden, zitten vrouwen en meisjes, welke de gekochte bloemen tot ruikertjes samenbinden, die zij aan de leden van het sterkere geslacht verkoopen om er de knopsgaten mee te versieren. Men stelle zich volstrekt niet voor dat het feeën zijn, die met sylphidenhanden deze heerlijke gaven der natuur verdeelen. Het lijkt er niet naar! Dikwijls zijn het smerige, echt verloopen meisjes, die zich met dezen tak van nijverheid bezighouden. Het wordt eenigszins mogelijk zich een begrip te vormen van de kolossale zaken, die op de markt van Coventgarden gemaakt worden, als men weet, dat daar alleen 40 millioen koolen 's jaars worden verkocht, en dat voor die markt alleen 12000 acres moestuin en boomgaard worden bebouwd, waarop acht- | |
[pagina 150]
| |
en-dertig duizend arbeiders een middel van bestaan vinden. Wie tegen den vruchtenoogst het Westen van Londen bereist, ziet mijlen in het rond tallooze vrouwen en kinderen, die aan hunne eigenaardige kleederdracht kenbaar, met het plukken van vruchten bezig zijn. Alle werken slechts voor deze markt, waarop in alle jaargetijden de zeldzaamste voortbrengselen van de meest afgelegen landen te krijgen zijn, wel is waar soms tegen fabelachtige prijzen. Zoo betaalt men omstreeks Kersmis voor een liter groene erwten van vier en twintig tot zes en dertig franks en voor een pond edele Malaga-druiven dertig franks. Doch het wordt tijd dat wij verder gaan; want wij moeten ook nog een kijkje nemen op de groote Londensche veemarkt, die omstreeks hetzelfde uur gehouden wordt. Wij wenden ons noordwaarts naar het kwartier Islington en behoeven niet lang in twijfel te staan, waar wij de markt vinden zullen. Het loeien, blaten en knorren van zoovele duizenden beangstigde dieren, waarmee zich het onophoudelijk geblaf der honden en het dolle geschreeuw der drijvers vermengt, vormen te zamen een oorverdoovend geraas, dat zoo al geene steenen vermurwen, dan toch een mensch razend kan maken. Eene vloot van dertig snelle stoomschepen is gestadig met eene kostbare lading onderweg, om deze markt te voorzien. Het is eene ware internationale tentoonstelling van slachtvee, waarop niet alleen ieder graafschap van Engeland, maar bijna elk land van Europa vertegenwoordigd is. Wij vinden hier toch rundvee uit Bessarabie, Hongarië, Polen en Nederland, uit Italië, Spanje en Turkije. De gebouwen, welke voor deze veemarkt nu ongeveer vijf en twintig jaren geleden werden opgetrokken, hebben niet minder dan twaalf millioen franks gekost, maar zijn dan ook wat de doelmatigheid en grootschheid der inrichting betreft onovertroffen. De gezamenlijke groote spoorwegmaatschappijen hebben toegang tot deze reuzenveemarkt, en het meerendeel der Londensche banken hebben er surcursalen. Meer dan 7000 runderen en 25000 schapen kunnen er gemakkelijk onder dak gebracht worden, maar het is meermalen voorgekomen dat er op één dag meer dan 32000 stuk schapen werden verkocht, Doch het oorverdoovend geloei en geblaat begint ons hinderlijk te worden; wenden wij ons van het levend vleesch ditmaal tot het doode. Uit het brandpunt van den wereldhandel, de City van Londen, voeren verscheidene kleine straten naar het middelpunt van den vleeschverkoop. Op het Smithfield-plein, waar vroeger geharnaste ridders zich met het edele steekspel vermeiden, aanschouwt men thans een minder ridderlijk tornooi tusschen reusachtige kerels, met zware bijlen op den rug, en het arme ter dood gedoemde slachtvee, terwijl andere reuzen de gekochte waar op de gereedstaande wagens laden. Hier verheft zich een kolossaal gebouw, dat met zijne luchtige, hoog opstrevende bogen de grootste vleeschmarkt der wereld omgeeft. De reusachtige vleeschhal, die bestemd is om alle Londensche keukens te voorzien, heeft aan opbouw niet minder dan 49 millioen franks gekost. Vóór de laatste morgennevels zijn opgetrokken, is het vleesch voor vier en een half millioen menschen naar duizenden vleeschwinkels verspreid; een eindeloos gewoel van wagens en karren wacht onophoudelijk buiten het gebouw op de kostbare lading. De koopers wandelen in lanen van ossenribben en schapenbouten, die, aan haken bevestigd, boven hunne hoofden hangen, terwijl ossenharten uitlokkend om hunne neuzen bengelen. Een handgebaar in de richting dier vleeschmassa, - en op hetzelfde oogenblik is een koop van veertig of vijftig duizend franks gesloten. Men moet zich hier in acht nemen; want nu eens krijgen wij een oorveeg van het achtereind van een Aberdeenschen os, dan worden wij door de scherpe ijskoude pooten van een varken in den nek gepakt of door de horens van een ram in den rug gestooten. De hoogste roem van de vleeschhal bestaat echter in hare wezenlijk bewonderenswaardige onderaardsche spoorwegen. Onder het plaveisel der woelige markt strekt zich een reuzengewelf uit, dat door een spinneweb van spoorwegen doorkruist wordt. Hier komen onafgebroken de vleesch-treinen uit de groote Londsche slachthuizen aan; jammer maar dat de neus niet lang het genoegen deelen kan, dat het oog door de aanschouwing van dit wonderwerk der menschelijke vindingrijkheid verschaft wordt. Wij besluiten onze morgenwandeling met de groote vischmarkt in Billingsgate. Al de straten in de buurt zijn van 's morgens klokke vieren af opgepropt met de wagens der Londensche vischhandelaars, welke de lekkere tongen hunner klanten hebben te bevredigen. Aan de waterzijde van de vischmarkt liggen in dichte rijen de stoombooten, welke den oogst der zeeën te Londen hebben aangebracht. De golven der Theems bespoelen de steenen trappen, die naar de markt voeren, ja plassen zelfs onophoudelijk het steenen plaveisel af, dat daardoor echter niet veel zindelijker wordt. Met klokslag van vijven begint de markt. De afslagers bestijgen hun gestoelten. Bevroren zalmen uit Australië, tarbot, makreelGa naar voetnoot1), schol, tong, schelvisch, aal, rog, oesters, kreeften en - last not least - haring worden in kisten en manden voor hun tribunaal gesleept en aan den meestbiedende verkocht. Er is haast bij dit werk; want versche visch, goede visch. Vooreerst komen de visch handelaren van het deftige Westend, en de heksluiters zijn wederom de costermongers, welke met hunne ezelskarren de straten afloopen en alles opkoopen wat de anderen hebben overgelaten. Alle straten van Thames-street en Tower street af tot de rivier en de vischmarkt toe, maken een bijzonder vischachtigen indruk; al wat men ruikt is visch, al wat men ziet is visch, waarheen men gaat overal visch. Ieder huis is een vischwinkel, ja tot zelfs de menschen, die hier wonen, doen aan visschen denken: zij hebben kleine, sluwe visschenoogen en hebben altijd een lucht bij zich van gekookte schelvisch. Ten slotte moeten wij nog aan ééne markt een bezoek brengen, het is die waar de huishoudster haar voorraad gaat opdoen voor keuken en provisiekamer. Daar wachten onafzienbare rijen van vogels het oogenblik af, dat zij, met juinen of andere specerijen gebalsemd, in de maag van den echten liefhebber hun graf zullen vinden. In geheele regimenten ziet men hier de legers van hoenders en kalkoenen, van al de bewoners van plassen en moerassen, van weiden en heiden, van bergen en dalen op trekken, van de eenvoudig bruine patrijs af tot den kolosalen korhaan uit Noorwegens duistere wouden toe. Natuurlijk zijn ook alle vleeschsoorten vertegenwoordigd, en voor de vleeschbanken staan lustige kerels, die hunne blinkende messen en bijlen zwaaien en zich de keel heesch schreeuwen om den voorbijganger aan het verstand te brengen, welk eene buitengewone gelegenheid zich nu juist aanbiedt om koopjes te doen. ‘Buy, buy, buy, koopt, koopt!’ zoo klinkt met fabelachtige radheid van tong het geschreeuw dezer moorddadig uitgeruste koopluie. ‘Voor eene kleinigheid maar, madam,’ fluistert zulk een bijlman eene voorbijgaande dame toe; ‘gaat op zij, maakt ruimte, kinderen! heerlijke qualiteit; het spijt me wezenlijk dat ik het voor eene kleinigheid van de hand moet doen.’ ‘Wat zal ik u wegen?’ spreekt hij eene bleeke vrouw aan, die een bleek kind bij de hand heeft en een bleeken zuigeling op den arm draagt, terwijl zij met schuchtere begeerigheid naar een ossenhart kijkt. ‘Vier pence het pond, strijk uwe hand maar eens over uw hart.’ Daarbij houdt hij haar het vleesch onder den neus - de vrouw gaat voorbij; het is meer dan zij betalen kan. Hij loopt haar na: ‘Ga niet door; ik wed om honderd pond dat ge op de heele markt geen goedkooper vleesch vind. Daar, ik geef het u voor drie en een hal ven penny,’ fluistert hij haar in het oor, ‘omdat gij het zijt; maar zeg het niet aan uw buurvrouw.’ Daarop steekt hij het vleesch in hare mand. De vrouw zoekt hare weinige penny-stukjes bijeen en geeft ze hem. Onmiddellijk ijlt hij naar zijne uitstalling terug en schreeuwt en tiert zoo den geheelen avond door. Waarlijk, aan de vleesch-, groente- en vischkoopers van Londen ligt het niet, zoo niet ieder Londenaar zijn hoen in den pot, zijn biefstuk in de pan of zijn visch in den ketel heeft! En dan te moeten bedenken, dat er bij al dien overvloed nog menschen zijn, die in de straten van Londen van honger omkomen! |
|