en geluk. Dit werd hem echter niet geschonken, en van den strijd vermoeid en afgemat, had hij zich eindelijk aan den stroom zijner natuurlijke neiging overgegeven; den toevalle zijn geluk en Gode zijne rust aanbevolen.
Hij leefde dus eenigen tijd in dien staat van onverschilligheid en ongevoeligheid, welke door sommigen voor den vrede zelven genomen, en als een wenschelijk lot aangeprezen wordt, doch die niets anders is, dan eene lafheid der ziel of eene luiheid des geestes, welke den mensch tot den stand der redelooze dieren vernedert en zoo zeer verschilt van den zachten, inwendigen vrede als zege op de driften behaald, als de rookende vlam eener aarden lamp van het gloeiende licht der zomerzon.
Met een karakter als dat van Lodewijk, kon dit sluimerend leven niet lang duren, en de woorden door Arthur den vorigen dag gesproken, gevoegd bij andere ondubbelzinnige betuigingen, waarmede Lodewijk hem dien dag zijne nicht zag overladen, waren de sprankels, die het vuur des minnenijds in de verscheurde borst des jongelings hadden aangestoken.
Hoe schrikkelijk was niet dit ontwaken voor den armen kunstenaar! Het kostte hem weinig moeite om den grond van het karakter zijns medeminnaars te kennen, en niets had hij er in ontdekt dan zelfzucht, waan en trots door de fortuin gerugsteund.
En wat kon hij, stand- en haveloos kind des onheils, uit medelijden opgebracht, de schitterende uiterlijke hoedanigheden des onbezonnen students tegenoverstellen?
Niets dan kunst, onwrikbare wilskracht en liefde; doch in deze eeuw van stoffelijke, oppervlakkige beschouwingen was dit alles niet genoeg. Daarenboven kende Lodewijk te wel den eerzuchtigen aard zijns pleegvaders om niet te weten dat bij het eerste woord over deze zaak gerept, een verachtende blik zijne tong met geraaktheid slaan en zijne overige dagen verbitteren zou; immers hij begreep te wel de heiligheid zijner plichten om zich bloot te stellen aan de schrikkelijke keus of zijne dankbaarheid in haat te zien verkeeren, of zijne fierheid ongestraft en ongewroken te laten met voeten treden.
Tot Clara spreken, haar zijne liefde kenbaar maken en voorts den tijd met de oplossing der bestaande moeielijkheden gelasten, daaraan viel ook niet te denken; want Lodewijk, gelijk meest al diegenen, die in de school des ongeluks grootgebracht en zelfdenkers werden, besefte te wel zijne innerlijke waarde om zijn fieren geest en lichtgeraakte eigenliefde aan minachting en misschien aan spotlust prijs te geven. Had hij dit zelfs niet gevreesd, dan nog hadden zijne strenge grondstelselen hem belet, Clara's onervarenheid te baat te nemen om haar, buiten ouderlijk voorweten, tot den gevaarlijken, hoe onschuldigen stap ook, der verpanding haars harten te verleiden, en aldus ter belooning der ontvangene weldaden, het meisje van hare kinderlijke plichten af te keeren. Neen, om zich aan zulke trouwloosheid schuldig te maken, was hij te gewetensvol en te edelhartig.
Al deze denkbeelden gisten in zijne verwarde en gloeiende hersenen; en toen beide vrouwen uit zijn gezicht verdwenen, stilde van lieverlede de bovenmatige spanning zijns geestes. Van weedom vervuld, viel hij afgemat en roerloos in eenen leunstoel neder: zijn boezem hijgde naar lucht en zijne ziel naar troost.
Eensklaps werd er hevig aan de deur geklopt en zonder antwoord te wachten, sprong Arthur luidruchtig de plaats binnen, vatte den onthutsten Lodewijk, die zich geweld aandeed en de meeste wilskracht verzamelde om zijne moedeloosheid niet te verraden, forsch bij den arm en schreeuwde hem met allerlei dolzinnige gebaarden toe:
- Allons, mon cher artiste, debout en aan 't werk; maak mij daar zoo eens iets gracieus op! En een rol papier op de tafel werpende vervolgde hij:
- Wensch mij geluk, jongen lief, ik ga trouwen! 't is vast, ik zeg vaarwel aan het jongmansleven en word zoo in eens een geposeerd proprietaris in afwachting dat men mij tot représentant kieze.
Wat zegt gij van dit nieuws? is het niet verbazend?
Lodewijk had werktuigelijk het papier opgenomen, doch er nauwelijks de oogen op geslagen of de grond scheen onder zijne voeten te wankelen; hij stortte bedwelmd voor Arthur neder, die hem alle mogelijke zorg toediende, zonder de ware oorzaak dezer schielijke onpasselijkheid te gissen.
- Diable! zegde hij, het schijnt dat onze lieve artiste ziek is; 't is nochtans spijtig voor mijne Stances à ma fiancée! hij zou daar een zoo lief accompagnement op gemaakt hebben.
Gedurende deze alleenspraak bleef hij niet werkeloos en weldra gelukte het hem den bezwijmde tot bewustzijn terug te roepen. Nauwelijks was deze weder bij zinnen gekomen, of hij begreep al het akelige van zijnen toestand en de gevolgen welke zijne zwakheid hebben kon. Maar zijne kunstenaarsziel tegen den aanval der brooze natuur met fierheid harnassend stond hij moedig, schoon met bloedend harte, tegenover hem, die als een ongeluksbode met één woord al zijne geluksdroomen verijdeld en al zijne hoop op de toekomst onder den machtigen voet zijner fortuin had verbrijzeld; want het was niet te betwijfelen, Arthur, hoe loszinnig ook, had, dacht Lodewijk, niet met zoo veel zekerheid gesproken en gehandeld, indien hij niet reeds Clara's jawoord en de toestemming harer ouders bekomen had.
Met eene kalmte, die slechts uiterlijk en het gevolg was der zielskracht, welke hij door eenen langen en pijnlijken zelfstrijd verkregen had, reikte Lodewijk Arthur de hand, bedankte hem met vaste stem voor de toegediende zorg en trachtte zijne ontsteltenis aan andere dan aan de ware oorzaak toe te schrijven.
Het kostte hem weinig moeite de verdenkingen des onbezonnen jongelings, - indien hij al verdenkingen had, - van het rechte spoor af te leiden; want reeds in het midden zijner rede, werd hij door Arthur met deze woorden onderbroken:
- Enfin, doe wat gij kunt, en zijt gij niet geïnspireerd, laat dan de zaak maar steken; ik zal in dat geval mijne verzen declameeren.
Met een au revoir, mon cher, stoof onze kandidaatvertegenwoordiger de kamer uit, daalde daverend den trap af, onder het zingen van:
Amis, la matinée est belle,
Sur le rivage assemblez-vous: enz.
Toen hij vertrokken was nam Lodewijk met bevende hand den achtergelatenen rol papier op, waar hij bovenaan in groote versierde letteren lezen kon:
A ma fiancée, Mademoisclle Claire Van Stralen, le jour anniversaire de sa naissance.
Hierop volgden een veertigtal wanluidende en holklinkende Fransche verzen, welke op de vertaling van Clara's naam (Claire de Rayons) zinspeelden en die wij liefst den Nederlandschen ooren onzer lezers en lezeressen willen sparen.
- Zoo veel schoonheid, zoo veel deugd moet dus aan de dwaasheid door fortuin begunstigd opgeofferd worden! - sprak de diepgewonde jongeling, en zijn duizelig hoofd zonk krachteloos naar zijne kloppende borst; want met Arthur waren zijn moed en schijnkracht verdwenen.
Lang bleef hij in dezen toestand, doch eensklaps het hoofd verheffende en de betraande oogen ten hemel richtende, sprak hij in de droefheid zijns harten:
- Het moet zoo zijn, niemand kan zijne lotbeschikking veranderen. Aan den rijken dwaze de gevoelloosheid en het geluk; aan den armen slave op den velde der verstandelijkheid, de doornen der eenzaamheid en der smart. - Dwaas is hij, die uit den volke geboren juichen durft over de veredeling zijns geestes en zich boven zijnen stand verheffen wil. Indien het hem gelukt met de ziele boven den zwadderpoel der stoffelijke bemoeiingen te zweven, blijft hij niettemin met het lichaam aan de aarde vast, en wee hem, indien hij andere goden dan het kalf aanbidt! Armoede en ellende, haat en verachting blijven zijn aandeel op aarde, en de gier des onheils verknaagt de edelste snaren zijns harten en verbittert de zuiverste aandoeningen zijns gemoeds. - Welaan, schep moed, diep ter neer gedrukte! - Men heeft uwe ziel aan het hemelsche voedsel der genegenheid gewend, en in uwe waanzinnigheid hebt gij de aarde een paradijs genoemd en met woorden gedweept. Thans slaat het uur van beproeving en onttoovering.
Deze laatste woorden zintuigelijk bekrachtigend zond een op de marmeren schouw geplaatst slingeruurwerk zeven heldere zoetklinkende tonen door de zaal, die in 's jongelings ruischende ooren klingelden als de doodsklok zijner stervende hoop.
Hij legde bevend Arthur's rijmelarij op de tafel en zich in sombere gepeinzen verdiepende, zette hij zich neder voor het klavier, dat in eenen hoek der kamer stond.
Weldra zweefden zijne handen onwillekeurig over het gladde speeltuig, en welluidende klanken vervulden de plaats.
Zijne vingers volgden in hunne bewegingen de schokkende verandering zijner gedachten en de onregelmatige kloppingen zijns harten.
Nu waren het klagende tonen, die uit het snarentuig opwelden, en de ruimte met treurigheid bezwangerden, of kreten van smart en jammer, die scherp en snijdend door het oor gilden, gelijk het vreugdegekras der raven op het ontvleesde rif eens armen zondaars; dan volle heldere klanken, die als de bronzen, den godsdienste gewijde stemme, onder het hooge helklinkende gewelf krachtvol weergalmden, of verhevene verzuchtingen die, als hemelsche tonen eener engelharp, het kokende bloed des spelers koelden en zijne gistende driften stilden.
Door de begeestering medegesleept, deed Lodewijk nog lang het speeltuig onder de krampachtige beweging zijner vingers zuchten en trillen. - Toen de laatste toon eindelijk ophield door de ruimte te zweven en ze te bezielen, verviel de jonge kunstenaar wederom in eene diepe moedeloosheid Zijne scheppingskracht verzwond onder de koude hand der droefenis en met haar de verrukking, die hem in het hemelluchtige, en buiten het bereik der aardsche jammeren had vervoerd. En als of dezen dag niets aan zijne kwellingen ontbreken moest, verschenen plotseling voor hem zijne pleegmoeder en Clara, die van hare wandeling teruggekeerd, eenen geruimen tijd aan de deur der zaal naar zijn spel hadden toegeluisterd, en door al het schoone er van als het ware verrukt en vervoerd, binnen traden, om hem hare bewondering en voldoening te betuigen.
Op het zien van 's jongelings bleekheid en afmatting, vergaten beiden waarom zij binnen kwamen, en Mevrouw Van Stralen's eerste woorden waren woorden van deelneming over zijnen gezondheidstoestand en eene recht moederlijke vermaning over de geestinspanning, die volgens haar, de eenige oorzaak zijner ontsteltenis was.
Lodewijk, die vreesde zijn geheim tegenover haar te verraden, trachtte al spoedig eene andere wending aan het gesprek te geven, want, ondanks de wanorde en verwarring, die, ten gevolge van Clara's onverwachte verschijning, in zijne denkvermogens heerschten, hield zijn geest zich natuurlijkheidshalve schuil achter de fierheid van inborst, die edele onafhankelijkheid van karakter, welke de wijze Voorzienigheid den rampzalige geeft, opdat hij, door haar gerugsteund, onder de slagen des noodlots niet bezwijke, of opdat zijn genie, indien hij er heeft, door beide aangevuurd en voortgezweept, niet door het lijdende lichaam worde onderdrukt, maar reuzenwerk voortbrenge.
Het gelukte hem inderdaad, dit onheil af te keeren en reeds was hij druk bezig met zijne pleegmoeder die, zoo wel als hare dochter, eene goede toonkunstenares was, over muziek-saangelegenheden te praten, toen Clara, welke op de tafel tusschen de papieren naar de laatst verschenen romance zocht, haastig de kamer verliet.