De Chineezenwijk te San Francisco.
Verbeeld u dat gij den vorigen dag te San Francisco zijt aangekomen, en dat gij bij eene heldere zon de stad doorwandelt, en alle bijzonderheden nauwkeurig opneemt. Bedenk, dat voor ongeveer dertig jaar slechts enkele hutten stonden op de plaats, waar de stad nu verrijst, en gij zult toegeven dat de hoofdstad van Californië zich in niets onderscheidt van de andere groote Amerikaansche steden dan door hare spoedige opkomst.
Het zijn dezelfde huizen, dezelfde magazijnen, dezelfde voorbijgangers. Gij maakt al de opmerking, dat het schilderachtige totaal ontbreekt en dat het de moeite niet waard was om daarvoor den Oceaan over te steken en eene verre reis door het vasteland te maken, om straten en gebouwen te zien, zooals in elke groote stad.
Maar gij loopt eene straat ten einde, nog eene en nog eene en daar bevindt gij u op eens op een der merkwaardigste plekjes van de wereld. Zoo pas, zaagt gij u omringd van de meest alledaagsche, moderne gebouwen, de rechte lijnen en de grauwgrijze kleuren, in optima forma, op eens is uwe omgeving als bij tooverslag veranderd, 't is of gij u in China bevindt; gij ziet voor u de zonderlingste opeenhooping van houten balcons, buitentrappen, winkels en tempels.
Even te voren hebt gij niets ontmoet dan businessmen met hooge hoeden en zware horlogekettingen, nu ziet gij u onverwachts omringd door eene bonte menigte, allerzotst aangekleed, van zoo ongewone verschijning, alsof zij pas de sprookjes der Duizend en een Nacht ontloopen is.
Het toeval heeft uwe schreden naar China-Town, het Chineezenkwartier geleid, waar een liefhebber van vreemde tafereeltjes zich dagen lang vergasten kan.
Dertig duizend Chineezen leven daar opeengetast in eene ruimte, niet grooter dan tweemaal de Place de la Concorde te Parijs, dat is tweemaal ongeveer 700 meters lang en 300 à 400 meters breed. Men weet dat de Chineezen bijzonder dicht op elkaar wonen en dooreen krioelen als tamme konijnen in de fokkerij. Woning en kost komen den zoon van het Hemelsche Rijk op weinig geld te staan. Den geheelen dag arbeiden zij met tien of twaalf te gelijk in één klein, vuil vertrekje opeengehoopt, en voor vijf stuivers rijst voorzien zij in al hunne behoeften aan voedsel. Als het avond wordt, draaien zij zich, gekleed en wel, in flanellen dekens, en zij slapen op den kalen vloer van het vertrek, waar zij zich bevinden.
Met het krieken van den dag zijn zij weer op de been en beginnen met frisschen moed hetzelfde leven, alleen met het doel om de noodige gelden te verzamelen, ten einde zich in hun geboorteland te kunnen laten begraven.
Met zijne zoo talrijke bevolking neemt China-Town het middelpunt in van de Amerikaansche stad, gelijk een verloren eilandje te midden van een meer.
Als men den weg niet kent, die er heen voert, zou men lang rond dit ghetto kunnen dwalen, zonder het te ontdekken. Bevindt men er zich eenmaal in, dan herinnert niets den wandelaar meer, dat hij zich in de Vereenigde Staten bevindt. Overal ziet hij de kleeding en den bouwstijl, waardoor het hemelsche rijk zich bijzonder kenmerkt. Aan alle kanten lantaarns, wimpels en uithangborden. De dertig duizend Chineezen van China-Town krioelend door de straten, èn winkels, èn werkplaatsen tot stikkens toe vullend, zijn kalme, bedaarde lieden die niemand kwaad doen. Uiterst bescheiden en beleefd, hinderen zij niet in het minste de bewegingen der nieuwsgierigen, die gekomen zijn om hen te bezoeken. Zij zijn matig, somber, teruggetrokken, zij glimlachen zelden en zijn nooit uitgelaten vroolijk.
Het onaangename van de wijk bestaat vooral in de lang niet frissche geuren, die er altijd hangen. Het is onmogelijk die onhebbelijke lucht te ontleden, het heeft iets van een vuil konijnenhok, maar het is vrij wat erger. Toch gewent men er spoedig aan.
Hoe zal men het beste een ontdekkingstocht ondernemen? Wel, door op zijn Chineesch te gaan dineeren in een van de talrijke restaurants, die in het kwartier als gezaaid zijn, en die men gemakkelijk herkent aan hun reusachtig uithangbord. De keuken van ons restaurant was beneden aan de straat. Het zag er alles zindelijk uit daarbinnen, droog, schoon, glimmend zelfs van boven tot beneden. De casserollen, van uitstekend gesmeed brons, glinsteren als spiegels, alles is beter gereinigd dan hun eigen persoon bij die Chineezen. Toch, bij het klaarmaken van de spijzen, moet men niet al te nauwlettend toekijken. Het is een kooksel zonder naam, dat er ook niet altijd even aantrekkelijk uitziet, al brengen de kok en zijne maats dat alles in gereedheid volgens de geheimzinnigste recepten.
Op de eerste verdieping vindt men eene zeer groote zaal, met losse ronde tafeltjes. Daar is de ‘garcon’ een Chinees, dat spreekt; hij draagt een donkerblauwen kamerjapon en een langen staart. Eenige woorden mompelend in het onmogelijkste Engelsch, vraagt hij u of gij soms niet hooger wilt gaan. Hooger gaan, waarvoor? om minder te betalen? Juist niet, het schijnt dat in een Chineesch restaurant, de rekening hooger stijgt met de verdieping. Wonderlijk volk, die Chineezen. Zij weten van hooge prijzen, dat moet gezegd worden. Vooruit, laten wij nog een trapje hooger gaan, des te meer zijn we welkom Gaan we zitten op een der krukjes, voor het tafelkleed en smullen van de lekkernijen uit China, besproeid met likeuren, bereid in het Hemelsche Rijk. 't Smaakt niet slecht en het wordt goed opgediend. Het heeft echter een gebrek: het is bijna ongenietbaar sterk gekruid en gezouten. Maar wij zijn op de bovenste verdieping, op zolder, wij hebben dus niet te klagen.
De Chineesche restaurateurs verstaan de kunst om van allen, behalve van hunne landgenooten, fabelachtige prijzen te vragen.
Na het eten, past het de goden van China te gaan bezoeken in een joss house of tempel.
Die tempel is een soort van kleine pagode, zeer laag van zoldering en opgevuld met alle mogelijke afgodsbeeldjes. Aan de muren ontelbare sieraden (waaronder zeer schoone) alles in Aziatischen geest
De meeste bezoekers (Chineezen) dragen offergaven aan ‘in natura,’ bij voorbeeld rijst, waarmede het heet, dat de joss zijn maal doet. Hij moet al vrij wat eetlust hebben, en niet weinig dorst, om alles te verteren, wat men hem in eene week komt brengen. Misschien krijgen de goede magen der bewakers van den tempel een niet te versmaden deel, - want men maakt de opmerking dat zij er weldoorvoed uitzien.
Eene andere merkwaardigheid van het joss-house: de bewaker biedt u een staf aan, rond aan den eenen, en plat aan den anderen kant; op zijne uitnoodiging werpt gij den stok voor u uit. Komt hij op de platte zijde terecht, dan zal u alles goed gaan, maar rolt hij op den ronden kant, dan zal het u tegenloopen.
Gij begrijpt dat eene goede voorspelling den gelukkigen, wien zoo'n buitenkansje ten deel valt, in zijne vreugd milde gedachten inboezemt, en wie zou dan niet scheutig zijn en geene fooi overhebben voor den goeden Chinees. Logisch gevolg: het aanbieden van dien stok is een winstgevend baantje, want het is nagenoeg onmogelijk dat het instrument blijft liggen op den niet-betalenden kant.
Men heeft mij echter verteld, dat de proef met den stok niet lukte aan een jong Amerikaansch officier, die bij toeval de straten van China-Town bezocht. Ziehier hoe het toeging:
Hij komt het joss-house binnen: men biedt hem als naar gewoonte de stokken aan en tracht hem aan het verstand te brengen, hoe hij er zich van moet bedienen. De Amerikaan, bepaald een liefhebber van schermen en boksen, meent dat hij op den afgod moet losbeuken. Hij deed het met genoegen, maar het bracht hem zoo weinig geluk aan, dat men hem bijna in stukken gescheurd had als een heiligschennend beeldstormer.
In China-Town vindt men natuurlijk ontelbare toko's, waar de voornaamste Chineesche artikelen te koop zijn, vooral thee, zijde en het bekende porselein. Een China-Towner zal nooit zijne inkoopen buiten de wijk doen. Er zijn er in dienst bij de blanke bewoners van San-Francisco, maar 's avonds trekken allen naar hun welriekend kwartier. De wijk, men ziet het, is dus waarlijk een Peking in 't klein, waar niets ontbreekt wat in eene Chineesche stad wordt gevonden. Het behoeft dus niet gezegd te worden dat de opium er hoog staat aangeschreven Van misbruik, zooals men in overdreven reisbeschrijvingen leest, echter geen spoor. De meeste Chineezen gaan eene pijp opium rooken, zooals wij een bittertje of eene sterke kop koffie met genoegen gebruiken. Het schijnt hun geen kwaad te doen. Men versta ons wel, niemand wil hier den opium-