[Nummer 15]
Onze gravures.
Een ganzentroep.
een ganzentroep, naar ad. lins.
't Schijnt een welvarend dorp te zijn, het vriendelijke plekje, waarin de schilder ons vergund een blik te slaan. Wel zijn de huizingen eenvoudige boerenwoningen, die niet bijzonder van weelderigheid getuigen, maar de bedrijvigheid, die in de groote dorpsstraat heerscht, getuigt van een nijverig en bijgevolg welstellend plaatsje. Die levendigheid wordt niet weinig verhoogd door de ganzenkudde, die kwakend en waggelend op den voorgrond komt aangedribbeld.
‘Zoo worden de boeren ook naar de stembus gedreven!’ zegt een politieker op norschen toon.
‘Of uw troep ambtenaars!’ wedervaart zijn tegenstrever vinnig.
‘'t Is het eeuwig beeld van het kortzichtig en onnoozel publiek, dat zich door slimmeriken van allerlei soort laat drijven en pluimen,’ spot de wijsgeerige opmerker.
‘'t Gelijkt eenen uittocht van de burgerwacht,’ roept een welgezette vijftiger uit, die van ondervinding spreekt en in zijnen garde-civiektijd niet weinig uit het gelid geloopen heeft.
‘'t Is een troep ferme spekganzen, die mij het water al in den mond doen komen!’ zegt eenvoudig de lekkerbek, voor wien die beeldspraak maar gekheid is, en die niet verstaat, waarom eene onnoozele gans nog al voor iets meer moet dienen dan om in den pot gestoken en opgepeuzeld te worden.
En waarlijk, wij zijn half geneigd om naar de meening van den smullebroêr over te hellen, als wij bedenken, hoe die arme gans in onzen modernen tijd nog alleen tot eene smadelijke rhetorijke figuur dient, zij, - die eens het Capitool redde, de gezellin der godin Juno was, en wier vederen de pennen geleverd hebben, waarmede schier al de meesterstukken der christene maatschappij geschreven werden.
Zoo drijft onze sceptieke eeuw met al de grootheden van voormalige tijden den spot.
‘Wat meer eerbied dus voor de gans!’ roepen wij het ondankbare menschdom toe, op gevaar af van zelf voor eene gans uitgekreten te worden.