De Slachtoffers der Wetenschap.
(Vervolg.)
De groote Stille Zuidzee heeft nog meer martelaars aan te wijzen. La Perousse, een Fransch zeeofficier, werd omstreeks 1780 door zijne regeering uitgezonden, om de reizen van Cook voort te zetten en eene doorvaart te zoeken langs het Noorden van Amerika. Met De Langle zou hij ongekende oorden verkennen, een onderzoek instellen naar de walvischvangst in het Zuiden, en naar de pelterijen in het Noord Westen van Amerika, de nog weinig bezochte Westkust van dit werelddeel bezoeken, de zeeën van China en Japan bezeilen, Australië aandoen, en in al die streken planten en metalen zoeken, de inboorlingen bestudeeren, handelsverkeer openen.
Twee fregatten, de Boussole en de Astrolabe, lagen te Brest gereed. La Perousse zou over het eerste, De Langle over het andere bevel voeren. La Perousse vaarde kaap Horn om, zeilde noordwaarte op naar den berg van St. Hélie en ontdekte onder anderen de baai van Monti. Verder ging het langs de Sandwich-eilanden naar de Filippijnsche eilanden, naar Japan en de Oostkust van Azië. Daar werd De Langle, wijl hij de schepen van versch regenwater liet voorzien, bij het instappen van de sloep door prauwen met inboorlingen omringd, die hem met knuppelslagen vermoordden. Robert de Paul Lamanon, die als natuurkundige de reis medemaakte, werd met elf matrozen aan zijne zijde gedood.
La Perousse verliet dit noodlottig oord en landde den 26sten Januari 1783 te Botany baai. Hij schreef een langen brief aan den minister van marine, waarin hij den uitslag zijner ontdekkingstochten en het verlies zijner reisgenooten mededeelde, met bericht dat hij naar Frankrijk onder zeil ging.
Dit was La Perousse's laatste brief. Men hoorde niets, noch omtrent hem zelven, noch omtrent zijne schepen, totdat in 1826 de Engelsche zeekapitein Peter Dillon op de klippen der Hebriden de overblijfselen vond der schepen, met een paar kanonnen en ankers Dit was alles wat van de Astrolabe en de Boussole overig was; maar het waren welsprekende getuigen van het vreeselijk einde van dezen roemruchtigen zeetocht.
Doch wij willen naar Australië terugkeeren. Een Duitsch onderzoeker, Leichardt, vatte in 1848 het plan op de binnenlanden te bezoeken van het vasteland van Australië. Eerst slaagde hij er in, dit onbekende land in noordwestelijke richting te doorsnijden, daarbij een weg afleggende van 3000 kilometers. Hierdoor aangemoedigd, vatte hij het plan op het eiland in zijne grootste breedte, van het Westen naar het Oosten, te doorkruisen. Hij vertrok in het begin van 1848 van Brisbane en bereikte de rivier de Cagoon, die 480 kilometers van de zee ligt. Maar sedert ontving men geene tijding van den moedigen reiziger. Tien jaren later vonden de gebroeders Gregory eenige sporen van deze expeditie bij de rivier Victoria.
Omstreeks dienzelfden tijd deed een Australisch volksplanter Kennedy zijn best de oostelijke kusten van Carpentaria te verkennen.
Hij drong zoolang voort tot zijne levensmiddelen uitgeput raakten. Al zijne reisgenooten verlieten hem, op een inboorling na, die 't moest aanzien hoe de ongelukkige Kennedy door de afschuwelijke menscheneters der binnenlanden doodgeslagen werd. Zelf ontkwam de getrouwe ter nauwernood, om de treurige tijding over te brengen.
Het vreeselijk uiteinde van Kennedy en Leichhardt weerhield noch de gebroeders Gregory, noch anderen de woeste binnenlanden te doorkruisen, en onder deze is Burke de eerste geweest, die het vaste land van Australië, van Melbourne tot de golf van Carpentaria is doorgetrokken. Ook hij heeft dezen roem met zijn leven betaald.
De Ier Thomas O'Hara Burke vertrok uit Melbourne, op den 20sten Augustus 1860, aan het hoofd van een volledig uitgerust gezelschap, waaronder de sterrenkundige Wills. Op het einde van September bereikte hij, tusschen 25o en 26o zuiderbreedte, de groote steenwoestijn, waar vóór 15 jaren de reiziger Start zes maanden in de grootste moeilijkheden had doorgebracht en zijn reismakker Poole van dorst was omgekomen. Burke en de zijnen waren gelukkiger. Zij kwamen ongedeerd aan de andere zijde van de groote woestijn, die door de juist gevallen regenbuien overal meren en oazen vertoonde. De tochtgenooten drongen in de vallei van Yappar door, en hunne veerkracht werd niet weinig versterkt toen zij aan gewisse teekenen ontdekten dat de zee niet verre meer wezen kon. Burke en de zijnen hadden nog maar eene vlakte door te trekken, en zij waren er; maar ongelukkig was die vlakte met ondoordringbaar struikgewas bezet. De reizigers waren zwak, de paarden en kameelen waren voor het grootste gedeelte gestorven, en die overgebleven waren weigerden verder te gaan. De levensmiddelen begonnen schaarscher te worden. Onder die omstandigheden terug te keeren was eene moeielijke zaak, doch er schoot niets anders over, en bij dezen terugtocht stierven