Hoe eene klappei in de middeleeuwen gestraft werd.
Men moge van den ‘goeden, ouden tijd’ zooveel kwaad spreken als men wil, ieder zal toch erkennen dat onze vaderen over het algemeen vrij wat verstandiger wisten om te springen met misdadigers, die een gevaar opleverden voor de samenleving, dan onze hedendaagsche maatschappij, die er weinig beters op weet dan de veroordeelden op hare kosten in deftige staatsgebouwen te onderhouden.
De middeleeuwen beschikten over eene menigte hoogst doelmatige straffen, die een heilzamen schrik voor de misdaad onderhielden en zoodoende veel bijdroegen tot beveiliging der rustige burgerij: oneindig meer dan de tegenwoordige manier om misdadigers als belangwekkende wezens te beschouwen, waardoor overspannen hoofden maar al te vaak tot navolging geprikkeld worden En nu behoeft men hier niet juist aan geeselen, radbraken, hangen of brandmerken te denken; neen, onze vaderen hadden nog honderd andere middeltjes om den schuldige zijn vergrijp te doen boeten en af te leeren, zonder hem nu juist aan lijf of goed te beschadigen. Zoo zetten zij bijvoorbeeld een luiaard, die in plaats van te werken voor den kost, liever uit bedelen ging, in eenen put, die vol water liep, zoodat hij onophoudelijk moest pompen, wilde hij niet verdrinken, met het gevolg dat zijne trage armen weer aan de gezonde beweging van den arbeid gewoon werden.
Vooral was het middeleeuwsche strafwezen rijk aan kastijdingen, die op het eergevoel werkten, en daaronder was de meest gebruikelijke het te pronk stellen aan de kaak, waardoor de misdadiger aan de beschimpingen en den spot zijner medeburgers werd prijsgegeven. Eene dergelijke strafoefening was ook het gebruik om vrouwen, die hunnen man geslagen hadden, ruggelings op een ezel gezeten, de stad rond te leiden. Gaven wij daarvan in den vorigen jaargang eene afbeelding, ditmaal laat de gravure op de laatste bladzijde van dit nummer den lezer getuige zijn van eene strafoefening, die in Engeland werd toegepast op vrouwen, die zich aan achterklap en kwaadsprekerij hadden bezondigd.
Zulk eene klappei werd door de gerechtsdienaars onder geleide van eenige magistraatspersonen naar een naburig water geleid, aan welks oever een zoogenaamde ‘duikstoel’ in gereedheid gebracht was. Natuurlijk had zich daar reeds de heele bevolking van het dorp of het stadje verzameld om de strafoefening bij te wonen. De kwaadspreekster werd nu vastgebonden op den duikstoel, die aan het uiteinde van een balk bevestigd was, waarna deze zoover werd omgedraaid dat de stoel boven het water hing. Thans werd de klappei eenige malen, naar gelang zij zich meer of minder bezondigd had, flink onder water gedompeld, en men behoeft niet te vragen of zij in het vervolg hare lastertong ook in bedwang hield.
In alle geval bleek de straf zoo doelmatig, dat het gebruik zelfs naar Amerika werd overgebracht. Daar werd in het jaar 1634 in den staat Virginia nog zekere Betsy Tucker in tegenwoordigheid der overheid en van alle buren en bekenden behoorlijk in het water ged[o]mpeld, hetgeen misschien wel het laatste historische geval van dien aard zal geweest zijn.