De Slachtoffers der Wetenschap.
(Vervolg.)
Maar grootere mannen wachten ons, mannen, die omdat zij beter geslaagd zijn dan anderen, ook grootere plaats innemen. David Livingstone behoort zeker onder deze gerekend te worden. Hij speelt de hoofdrol op het tooneel der aardrijkskundige onderzoekingen en is tevens een der edelste karakters onzer nieuwe beschaving, een voorbeeld van toewijding zoowel waar het de wetenschap als waar het de menschheid geldt. Livingstone werd den 19den Maart 1813 te Blantyre in Schotland geboren. De beroemde reiziger heeft zelf zijn leven beschreven en spreekt met trots van zijne voorvaderen, die de eer van het geslacht nimmer verzaakten. ‘Wees eerlijk!’ was hun devies en het was het zijne. Maar hij was meer dan het devies van hem eischte: hij was edelmoedig, hij was goedhartig en groot door de kracht van zijn wil. Van zijn tiende jaar af moest David Livingstone met zijn arbeid voorzien in de behoefte van het gezin, waartoe hij behoorde. Hij deed het nederige werk van een arbeider in eene katoenfabriek te Blantyre. Des avonds wijdde bij zich aan zijne studiën. Overdag legde hij zijne boeken geopend in zijne nabijheid, en bij het dreunen der machines las hij wat hij er van lezen kon. ‘Hieraan,’ zegt hij, ‘dank ik het vermogen om mij gansch en al te onttrekken aan al het leven, dat men om mij heen maken mag, en rustig te zitten lezen of schrijven te midden van spelende kinderen of wel van een troep dansende en huilende wilden.’
Hij was reeds negentien jaar en nog was hij maar wever op een fabriek. Zijn loon, dat ondertusschen wat verhoogd was, stelde hem in staat, 's avonds een zekeren cursus van geneeskunst en godsdienst bij te wonen. Hij werd een door en door godsdienstig man, met een kloek, mannelijk, gezond geloof. Zijn vaderland droeg hij eene innige liefde toe en niets kwam hem zoo benijdbaar voor als zich toe te wijden aan de leniging van menschelijke ellende. Ondertusschen promoveerde hij, na volh[a]rdende studie, in de genees- en heelkunde.
Livingstone had deze kennis opgedaan, met het doel haar dienstbaar te maken aan het heil der Chineezen, onder wie hij als zendeling en geneeskundige arbeiden wilde. Hij bood zijne diensten aan bij het zendingsgenootschap te Londen, juist op denzelfden tijd waarop Moffat in Engeland terugkwam, na lange jaren onder de Afrikanen te hebben doorgebracht. Livingstone won goeden raad in bij dezen uitnemenden zendeling, en ondernam op den leeftijd van zeven en twintig jaren een zendingstocht naar Afrika.
vrouwelijke studiekop, naar rembrandts ets van 1635.
Na eene lange zeereis gemaakt te hebben, landde hij aan de Kaap, waar hij eenige jaren doorbracht en met Moffat's dochter in het huwelijk trad. Eene waardigere levensgezellin, eene vrouw met meer moed, liefde en toewijding, zou hij nergens gevonden hebben. Livingstone drong tot het land der Bechuranas door, een volkje dat nog door niemand bezocht geworden was. Van den aanvang van zijne nieuwe loopbaan af nam hij zich voor de Europeesche levenswijs vaarwel te zeggen en zich tegen alle vermoeienis te verharden. Zoo ondernam hij eene reeks van reizen, van meer dan 130 kilometers lengte, 't zij te voet, 't zij in een met ossen bespannen wagen. De inboorlingen hadden hem eerst uitgelachen wegens zijn weinig indrukwekkend voorkomen. ‘Hij is zwak,’ zeiden zij, ‘hij houdt het niet lang uit.’ Maar Livingstone, die dit oordeel gehoord had, reisde met versnelden pas voort, en dwong zijne reisgenooten te volgen, die weldra eerbied kregen voor zijne kracht en volharding. Een gevecht met een aantal leeuwen, die voor zijne geweerschoten op de vlucht gingen of gedood werden, maakte bovendien een diepen indruk. Een dezer dieren greep hem bij den bovenarm en verminkte dien zoo, dat het den reiziger na dien tijd steeds moeielijk viel het geweer te schouderen, en na zijn sterven zijn lijk herkend werd aan de sporen, die van de wonden overgebleven waren.
Eerst in 1849 besluit Livingstone naar het Noorden van Afrika te trekken. Met de heeren Murray en Oswel volgt hij de Zoega en bereikt het Ngani-meer, na een afstand van 4800 kilometers te voet afgelegd te hebben.
In 1851 waagt Livingstone zich in de nog niet doorreisde gewesten van de Mekalode. Hij trekt door Sebitoane, de hoofdplaats van dit gebied, dringt dieper door en staat versteld van de schoone natuurtooneelen, die zich voordoen aan zijn oog: weelderige landouwen, besproeid door rivieren en stroomen, rijke, vruchtbare dalen en schoone meren, bewoond door eene rustige, nijvere bevolking. Nu gaat het van ontdekking tot ontdekking. Na groote gevaren, ongehoorde vermoeienissen, steeds nieuwe krachtsinspanning, komt hij in 1852 aan de westkust van Afrika, te Saint-Paul de Loande, eene Europeesche statie. Hoe voortvarend ook, hier moet hij een tijd lang vertoeven en uitrusten van zijne vermoeienissen. Hij wordt ernstig krank, en maanden lang strijdt hij met den dood. Maar het leven behoudt de overhand, hij herstelt en zijne krachten keeren weder. Maar in plaats van nu zich zelven te sparen en op rust te zinnen, vat hij onmiddellijk zijne oude reisplannen weder op. Hij wil Afrika in zijne gansche breedte doorreizen, vat den tocht moedig aan en komt in 1856 te Quilimane aan Afrika's Oostkust.
Na dezen prachtigen zegetocht komt Livingstone rijk aan ontdekkingen in Londen terug. Overal juicht men hem toe en de gouden eerepenningen van de Aardrijkskundige Genootschappen, zoo van Parijs als van Londen, worden hem toegekend. Het verslag van deze reis heeft Livingstone zelf opgesteld onder den titel van ‘Zendingsreizen en onderzoekingen van Zuid Afrika.’
Na dit boek afgewerkt te hebben, trekt hij weder naar het Zuiden en gaat op nieuwe ontdekkingen uit. Zijne reis naar de Zambesi zal steeds merkwaardig blijven Verrassing op verrassing valt den reiziger te beurt bij de talrijke stroomen, die deze rivier voeden, en de merkwaardige streken, die er door worden besproeid. Maar dit vruchtbare land werd voor Livingstone eene plaats der beproeving. Hij verloor er zijne trouwe en moedige vrouw, die de kracht en den moed gehad had zijne levensgezellin en reisgenoote te zijn.
Na op nieuw naar Engeland te zijn teruggekeerd, wil hij de bronnen van de Zaïre zoeken, en hij verlaat zijn vaderland om het nimmer weder te zien.
Weder nieuwe veroveringen! Hij is in geheimzinnige oorden verdwenen, maar wordt door Stanley, den kloeken verslaggever van de New-York Herald te Oudjidji, bij het meer Tanganyka, wedergevonden. Stanley biedt hem de noodige hulp en geeft der wereld bericht aangaande den moedigen onderzoeker. Zijne krachten zijn uitgeput. Toch acht hij zijne taak niet volbracht en wil hij die ten einde toe afwerken. In 1872 verdwijnt hij, en meer dan een jaar verloopt er, voor men iets van hem verneemt. Eindelijk weerklinkt plotseling het bericht dat hij niet meer is, en gansch Europa, dat het oog op hem gevestigd hield, verschrikte bij de mare.
In het eind van April 1873 was de groote reiziger ju st de moerassen doorgetrokken, die de Loeapoela van het bergvlak van Lobisa scheidt, toen de noodzakelijkheid hem dwong aldaar te blijven. Zijn geest was onvermoeid, maar zijn gestel was ondermijnd, zoo door koorts als door vijf en twintig jaren van afmattenden arbeid en ontbering. Den 4den Mei van genoemd jaar blies hij, omringd van eenige getrouwe dienaren, op het bergvlak van Lobisa den laatsten adem uit. Hij was 57 jaren oud.
De vierde expeditie die ter opsporing van Livingstone was uitgezonden, kwam ongeveer eene maand voor zijn dood te Zanzibar aan. De luitenants Cameron en Murphy en dokter Dillon, die den tocht leidden, namen zijn lijk in ontvangst. Den 16den April 1874 werd het op Engelschen bodem ontscheept. Naar Londen overgebracht, werd het door William Fergusson onderzocht en het been van den bovenarm, dat voor dertig jaren door leeuwentanden was gekneusd, stelde den dokter in staat, de iden-