| |
De slavenhandel.
Over eenige weken deed Mgr. Lavigerie, aartsbisschop van Algiers, eene omreis door Europa, en wel voornamelijk door Belgie, ten einde geestelijke zusters aan te werven, om de negervrouwen van Midden Afrika tot het ware geloof te bekeeren. Om in zijn plan des te beter te gelukken, heeft Zijne Doorluchtige Hoogheid op verschillende plaatsen een hartroerend tafereel opgehangen van het treurig lot dier negerinnen. Aanhoudend wordt er op deze ongelukkigen en op hunne kinderen jacht gemaakt door onmenschelijke Arabieren, niet zelden sneuvelen er in den ongelijken strijd om het leven vele mannen, terwijl gansche dorpen worden overrompeld, en al de overlevenden gevangen weggevoerd en als slaven verkocht. Een tafereel uit zulken handel in negers en negerinnen is in het hiervolgende zangdicht voorgesteld.
| |
I.
Recitatief.
In 't lustpriëel de zon ontweken,
Twee negerslaven wuiven koelte
Op 't aanzicht van hun grooten heer;
Toch schijnt hij niet gerust te slapen:
Grijnslachend woelt hij heen en weer.
Vermoord!..... mijn zoon vermoord!....
Gewroken moet die hoon!....
(poos stilte)
Mijn zoon!... Waar is mijn zoon?....
Hij was zoo jong, zoo schoon!....
Daar ligt hij, 't hart doorboord!
(Plotselings ontwakend en opspringend.)
Op! mannen, grijsaards, knapen!
Mijn vijand moet verplet!
Deez' degen scherp gewet,
Een Bode (tot den Sultan).
Met schatten komt de karavane;
Uw jagers keerden met hun buit:
Verruil nu mannen, vrouwen, kindren
De Sultan (met wilde vreugd).
Ja, wapens zijn mij schatten:
Ha! 'k zie zijn bloed al spatten...
Ik houd zijn hoofd bij 't haar!...
Zoo wordt mijn eer gewroken!
Uw gansche volk doorstoken
Voor 't leven van mijn zoon!
| |
II.
Beurtzang.
Groep negermeisjes en knapen.
Ach! waar gaan wij, armen, zwerven?....
Ziek zijn, dorst en honger lijden!
Vader, moeder, alles derven!
Menschen, hebt toch medelijden!
Groep vrouwen (aan elkander gebonden).
Laat ons toch genâ verwerven!
Brengt ons bij onz' mans en kindren!
Moesten zij het leven derven?...
Of zijn ze ook als wij, gevangen?
Waka, Waka! laat ons sterven!
Groep mannen (met ketens beladen).
Welk een lot wij thans verwerven!
Ver van huis, van vrouw en kindren,
Moeten wij de vrijheid derven
Zuchten onder slavenketens....
Waka, waka! laat ons sterven!
Ginds in 't zicht der blauwe bergen,
Aan den zoom der groote meren
Leefden wij, zoo vrij van zorgen,
Van onz' velden, van onz' koeien!
Maar toen kwamen Arabieren
En verbrandden onze dorpen,
Roofden al wat wij bezaten
Klonken ons in slavenboeien!
Waka, Waka! laat ons sterven!
Sultan Azis (tot de slavenwachters).
Mannen, doet die buffels zwijgen:
Mij verveelt dat naar gebrom.
Laat ze van de zweepen krijgen,
Wijl uw zang hun' klacht verstom'.
Samen.
(Onder begeleiding van hoorngeschal.)
Groot is Allah, onze God!
Hem zij glorie, lof en eer!
Zegen geeft Hij onzen heer!
Zij Muhammed macht en roem;
Allah, Allah, lof en eer!
(Onder de zweepslagen der wachters.)
Vrij als dartele antilopen,
Die door groene oasen zwerven,
Leefden wij in onze wouden;
Maar, ach! hard is 't lot der slaven!...
Waka, Waka! laat ons sterven!
(tot de kooplieden).
Ruilt mij paarden, ruilt mij wapens
Voor die mannen flink gebouwd,
Lood en kruit voor gindsche vrouwen,
Voor de kinders kleedren, goud!...
Onnoodig is 't hier lang te dralen;
Wij komen om uw vangst te halen.
Gij neemt onz' waren, wij uw' slaven,
En trekken wel tevreê ter haven.
| |
| |
Bij het henentrekken der karavaan.
Allen samen.
Vooruit, vooruit! den vijand tegen!
Wij hebben paarden, wapens, kruit:
Geef, Allah! geef ons heil en zegen!
Muhammed, leid ons op onz' wegen,
En schenk ons 's vijands rijk ten buit!
Voorwaar, die koop zal ons niet rouwen:
Wij hebben mannen, kloek gebouwd;
Gezonde kindren, jonge vrouwen;
Ja, 't is een lust, die groep te aanschouwen:
Wij ruilen die voor klinkend goud!
Wij moeten voort naar vreemde streken:
Wij zien ons dorpen nimmer meer.
Gelukkig die alreê bezweken!
Hoor, Waka, hoor uw kindren smeeken,
Zend over ons uw bliksem neer!
| |
III.
Hemelgeesten.
Gerechte God, dat roept om wrake!
De menschheid zoo verkocht als vee,
Ten buit aan haat, aan heersch- en hebzucht
De hemel heeft er deernis meê.
Bestaat er dan geen deugd op aarde,
Geen eergevoel, geen recht, geen plicht!
Op! christenvolk van Europa,
Ten strijd! ten strijd! voor Gods gericht!
Wij hebben uwen roep gehoord:
Gelijk de zon door de nevelen boort,
Zoo schiete 't reine waarheidslicht
Des Heidendoms - en leer er plicht!
| |
Slotkoor.
Hemelgeesten en stemmen uit Europa.
Het groote werk moet ja volvoerd,
Gedempt de gruwel in zijne ader!
De menschen van wat kleur of stam,
Zijn kinderen van denzelfden Vader.
God schiep hen allen door zijn macht,
Gaf allen lijfs- en zielenkracht,
Een hart om eeuwig Hem te minnen!
Aan allen zij dus 't waarheidslicht,
De wetenschap van eer en plicht,
En 't vrij gebruik van ziel en zinnen!
Ja, 't groote werk moet thans volvoerd,
Gedempt de gruwel in zijn ader!
De menschen van wat kleur of stam,
Zijn kinderen van denzelfden vader!
Geen slavernij meer op onze aard!
Wie mensch heet is de vrijheid waard!
|
-
eindnoot(1)
- De Arabieren hebben zich gevestigd in Oostelijk Afrika en vormen daar verschillende Staten, welke onder elkaar dikwijls oorlog voeren. De opperhoofden dezer staten dragen den titel van Sultan, evenals de keizer van het Turksche rijk. Zij volgen de leer van Mahomet.
-
eindnoot(2)
- Het is bekend door de verhalen der reizigers, dat de Arabieren hunne gevangenen meestal verruilen tegen paarden, wapens, kleederen, armbanden, enz. welke door andere Araische kooplieden worden aangebracht. Nog onlangs hebben de Italianen op de kust der Roode Zee eene karavaan negerslaven uit de handen der Arabieren verlost en vrijgemaakt.
-
eindnoot(3)
-
Waka is de naam van het Opperwezen bij sommige negerstammen, vooral bij degene, welke verblijven ten oosten van 't groote meer Ukerewe of Victoria Nyanza.
|