moedig en zegevierend den vreeselijken heerscher tarten blijft.
Ingrijpend schoon zijn die tafereelen voor den beschouwer, die ze rustig van den wal staat gade te slaan als tooneelen, die alleen de Godheid in het leven roepen en bestieren kan.
Maar zij, die aan het verraderlijke element hun brood ontwoekeren moeten; zij, die van den oever den echtgenoot, den vader, den zoon op den onzekeren weg vertrekken zien of met beangsten boezem bij stormweder staan af te wachten; - zij aanzien dit heerlijke of grootsche golvenspel met geen dichterlijk oog, maar met een nimmer rustig en steeds bekommerd gemoed, als het veld waar zij gestadig hun nooddruft aan den dood zelven betwisten moeten.
Is het wonder dat die onafgebrokene strijd eene ernstige en weemoedige uitdrukking spreidt over de gebronsde gezichten, en naarmate hij de handen vereelt ook het hart niet tot meerdere zachtheid stemt?
Is het wonder dat die kloekste kampioenen van den levensstrijd verontwaardigd opbonsen als de vreemdeling zijne woekerende hand uitsteekt naar het karig stuk brood, dat zij ten prijze van hun leven voor moeder, vrouw en kinderen aan de ongenadige zee ontrukken gaan.
Voor nog geen twee franks per dag leveren die ongelukkigen hun lichaam ten speelbal aan de moordende golven. Hoort gij het, Majesteit, ministers en wetgevers, grooten en rijken der aarde, die nu aan de zoele en versterkende zeelucht verkwikking en uitspanning zoeken komt en u thans verlustigt in de bedrijvigheid van wroeters, die nimmer verpoozing, zelfs niet altijd de weldadige zondagsrust, genieten mochten; - hoort gij het, voor nog geen twee franks per dag, een weinig meer dan gij in het Kursaal aan den Franschen garçon of den Duitschen kellner toesmijt, gaan uwe landgenooten en broeders met levensgevaar ter jacht om uwe rijkbeladen tafels van het lekkerste en kostelijkste zeebanket te voorzien.
Voor nog geen twee franks per dag, ten prijze zijns levens het dagelijksch brood moeten zoeken en dat dan nog door den overmoedigen vreemdeling uit de hand zien slaan.
Wie begrijpt niet, dat billijke rechtsverkrachting, weerlooze prijsgeving der eerbiedwaardigste volksnijverheid, zelfs nationale trots hier die verdrukte, beroofde en getergde lieden het hoofd heeft doen opheffen, den mond doen openen en de hand uitslaan?
Zij krenkten geen haar op iemands hoofd, zij eischten niet eens verbetering van hun hard lot, zij vroegen slechts wat ieder schepsel onder de zon, van het geringste tot het edelste, in rechte is te vergen: levensonderhoud.
En men schoot hen dood!
Verdienen onderdanige kinderen, die den vader te vergeefs om bescherming tegen hunne belagers gebeden hebben, dan straf, als zij moegebeden en ten einde raad zelf tot eigen verdediging optreden?
Zij vroegen den vaderlande om hulp in hunne verdrukking; maar het vaderland was in jubelende feestvreugde, en gestoord, omdat men het in dien zwijmelroes aan armoede en aan zijne plichten herinneren durfde, wendde het zich in onredelijke gramschap om en joeg zijne smeekende kinderen neerbliksemend lood in de borst.
Dit is schande, o, mijn vaderland! En die vlek kunt gij niet tijdig genoeg u van het voorhoofd wisschen.