tocht met zijne mannen besprekend. ‘Mij dunkt, het zal met mij niet lang meer duren!’ Zoo sprak eenige oogenblikken voor zijn dood de moedige man, - man niet van woorden, maar van daden, eenvoudig in zijne plichtsbetrachting en in zijn sterven. 't Leek dit kloeke geslacht volkomen natuurlijk, dat het tot in Juni schip en lading in het ijs bleef bewaken en zijn leven er voor zette. Het sterft niet als een held in een melodrama, maar gaat stil heen in de groote rust, held door moed, en nog eens, held door zijn eenvoud.
Bij het vertrek uit het ‘Behouden Huijs’ had Barentz een stuk opgesteld, een klein cedelken, waarop echter meer stond dan in menig boek. Het bevatte het korte verhaal van de lotgevallen der reisgenooten Men deed het in een kruithoorn en hing het op in den schoorsteen, ‘op avontuer offer yemant na hen quame, dat dien weten mocht, wat hun bejegent was en hoe 't hen gegaan hadde.’
Barentz' ‘Behouden Huijs’ bleef op het strand van de IJshaven niet minder dan 278 jaren verlaten en onopgemerkt staan. Doch den 7den September 1871 kwam er ‘yemand na hen’, - het was de Noorsche kapitein Carlsen. Hij vond de overblijfselen van het huis nog overeind staan: de slaapplaatsen, de hollandsche klok, hellebaarden, musketten, tafelgereedschap, alles, zooals De Veer het beschreven had. Met eerbied trad de Noor de eenzame hut binnen, waarboven zooveel storm was heengegaan, waarbinnen zulke moedige en trouwe harten geklopt hadden. Carlsen nam eenige zaken mee, die door een Engelschman, later door het Nederlandsche gouvernement werden overgenomen. Vijf jaren later kwam Charles Gardiner, een Engelschman, op Novaja Zemlya en bracht eene tweede lading voorwerpen mee, die de edelmoedige vinder aan Nederland ten geschenke gaf. Thans prijken deze onwaardeerbare overblijfselen in Den Haag, in de modelkamers der koninklijke marine, blijvende lijdens- en zegeteekenen van Hollands voorgeslacht, blijvende vingerwijzingen voor het nageslacht.
In den aanvang van de zeventiende eeuw zeilde een Engelsch zeevaarder, Henry Hudson genaamd, met een klein vaartuig de oostkust van Groenland langs, en kreeg een deel van Spitsbergen, door hem Nieuw-Land genaamd, in het gezicht. In Amerika ontdekte hij de rivier en de baai, die thans zijn naam dragen. Ontzettend was zijn levenseinde. Hij was nauwelijks eene nieuwe baai van Noord-Amerika ingevaren, of, ten gevolge van den langen duur der reis, begonnen de levensmiddelen te ontbreken. Het scheepsvolk kwam in opstand en de kapitein werd, met zijn zoon en een paar matrozen, in eene sloep aan de golven prijs gegeven. Men heeft nimmer iets van de ongelukkigen vernomen, die laaghaartig verzaakt en verraden werden.
(Wordt voortgezet.)