ontwikkelen, blijve sluimeren, maar alle vroegtijdig worden gewekt en op het goede gericht.
Dat heeft de groote kindervriend Pestalozzi begrepen, en na hem heeft vooral Fröbel zijne aandacht aan het allereerste onderwijs der jeugd gewijd. Aan dezen laatste heeft men het inzonderheid te danken dat tegenwoordig elke bewaarschool haren koer of tuin heeft, waar het kind vrijelijk kan spelen, want ‘het spel,’ zegt hij in een zijner geschriften, ‘is de hoogste trap der ontwikkeling van het kind, daar het de vrije, actieve uiting is van zijn binnenste, het zuiverste, geestelijke voortbrengsel op dezen trap zijner ontwikkeling.’
Vroeger beschouwde men het kind maar al te veel als een uitsluitend opnemend wezen; Pestalozzi en Fröbel hebben daarentegen op de naar buiten werkende, scheppende kracht van het kind gewezen en de hulpmiddelen aan de hand gedaan, waardoor die kracht het best kan worden gewekt en geleid. Ongelukkig is Fröbel, vooral in Duitschland, maar ook ten onzent, maar al te dikwijls verkeerd begrepen, zoodat het woord fröbeln, waardoor men zijne oefeningen en spelen, zijn knippen en vouwen, zijn planten en begieten aanduidt, eene ver van gunstige beteekenis gekregen heeft. Maar dat neemt niet weg dat hij op het gebied der bewaarschool menig goed denkbeeld aan de hand heeft gedaan en dat vooral zijne kindertuinen eene hooggewaardeerde uitvinding zijn. In de groote steden, waar zoovele kinderen der armen anders de frissche lucht en het genot der vrije natuur zouden moeten ontberen, geven zij duizenden dier kleinen gelegenheid om zich zoo goed als de kinderen der rijken aan groen en bloemen, aan licht en lucht te verkwikken; zij wekken den zin voor natuurschoon en leeren de jeugdige burgers al vroeg de plantsoenen en parken eerbiedigen, waarin zij als volwassen stedelingen later zullen wandelen.
De Volkskindergarten te Berlijn, geheel volgens de voorschriften van Fröbel ingericht, wordt door omstreeks tweehonderd kinderen tuschen de twee en een half en negen jaren bezocht, wier ouders voornamelijk tot den kleinen ambtenaars- en werkmansstand behooren. Toch hebben dikwijls ook meer bemiddelde gezinnen hunne kinderen aan de instelling toevertrouwd en er zich heel goed bij bevonden.
Het schoolgeld bedraagt van 50 pfennig tot drie mark per maand, naar gelang het vermogen der ouders; slechts in heel dringende gevallen laat men de kinderen kosteloos toe, daar het billijk is dat de ouders voor de vorming hunner kinderen althans een klein offer brengen.
De kleine kweekelingen zijn in acht of negen luchtige lokalen verdeeld en blijven van des voormiddags negenen tot twaalven en des namiddags van tweeën tot vier uur in de inrichting. Op elke vijftien of twintig kinderen heeft men eene opzichteres, zoodat zooveel mogelijk het beginsel van Fröbel wordt toegepast, volgens hetwelk bij het heele onderwijs de moederlijke leiding tot voorbeeld moet worden genomen. Er kan dus hier ook geene sprake zijn van ‘kinderdressuur,’ die onvermijdelijk is, zoodra aan één persoon de leiding van een groot aantal leerlingen wordt toevertrouwd.
Naast de stelselmatig geregelde oefeningen van Fröbel, die reeds vroegtijdig de ontwikkeling van zintuigen en ledematen bevorderen en waarin men duidelijk de eerste beginselen van het handwerk en de kunst herkennen kan, houdt men de kinderen ook met gymnastische oefeningen, muziek en zang, vrije spelen, huis- en tuinarbeid onledig. Bij al die bezigheden, zooals met de bouwdoos, de vlechtwerken, het paarlenrijgen enz. is het eene vaste wet der instelling, dat de kinderen wel allereerst de aanwijzingen der onderwijzeres moeten volgen, maar daarna eenigen tijd aan zich zelven dienen overgelaten te worden, om zich volgens eigen vinding met de verschillende voorwerpen bezig te houden.
de politieker, naar william hogarth.
Onze afbeelding stelt ons de kinderen druk aan den tuinarbeid voor. Eerst hebben zij onder leiding der onderwijzeres met eigen handen gezaaid en geplant; nu moeten zij ook voor hunne kweekelingen zorgen, de planten begieten, het onkruid uitwieden en de bedjes met behulp van schelpen en steentjes zoo versieren, dat zij er net uitzien. Voor stadskinderen is het ongetwijfeld een niet te versmaden voordeel, dat zij zoodoende gelegenheid hebben den wasdom van de meest gewone tuin- en sierplanten gade te slaan en door eigene werkzaamheid eene grootere belangstelling in het leven der hen omringende natuur verkrijgen.
Worden de kinderen in den tuin gewend de paden en bedden te ontzien, van den anderen kant is hun op eene aangrenzende zandvlakte ruime gelegenheid gelaten om naar hartelust met schop, spade en kruiwagen te spelen, zoodat de orde en zorgvuldigheid, waartoe zij al vroeg worden aangezet, volstrekt geen afbreuk doet aan de vrijheid hunner bewegingen en niet in angstvallige netheid ontaardt, welke in een kind slechts onnatuurlijk zou wezen.
Dergelijke kindertuinen worden tegenwoordig in de meeste groote steden van ons land aangetroffen. Ongelukkiglijk heeft de godsdiensthaat onder het masker der onzijdigheid vermomd, hier ook weer de hand in het werk en worden in vele officiëele kindertuinen alle godsdienstig onderricht en gebed met opzet ter zijde gelaten. Wie voor zijne kinderen eene christelijke opleiding verlangt en het gewicht der eerste indrukken op het gemoed kent, kan dus in geweten zijne kleinen niet aan dergelijke inrichtingen toevertrouwen. Gelukkiglijk komen thans ook stilaan kindertuinen tot stand, die onder dit opzicht volledige bevrediging schenken en onder paedagogisch oogpunt met de beste scholen van dien aard wedijveren mogen.