De kus.
Schiller, een van Duitschlands edele dichters, had op zekeren dag eene reuzengedachte, waaraan Beethoven eene niet minder grootsche uitdrukking gaf; hij riep in zijn gedicht aan de vreugde: ‘Diesen Kuss der ganzen Welt!’ (Dezen kus geef ik aan de geheele wereld!) En Beethoven, de groote toondichter, werd door die woorden bezield; hij voegde niet alleen dezen regel maar Schiller's geheele gedicht als koorgezang in een zijner onsterfelijke werken, de 9e symfonie; beide kunstgewrochten, aldus tot één saamgesmolten, werken overweldigend op den hoorder.
In vroegere tijden gaf men den feodalen kus als een symbolisch teeken van trouw en gehechtheid; natuurlijk strekte die kus zich niet uit tot de châtelaine, slechts de leenheer mocht hem in ontvangst nemen. De trotsche Rollon, hertog van Normandië, de afstammeling van Robert den Duivel, was genoodzaakt den voet van Karel den Eenvoudige te kussen, en hij deed het met zulk een geweld dat de koning het evenwicht verloor en toen in zijne volle lengte op den grond viel.
Volgens de eerste kronijken heeft een graaf van Hohenlohe een aanzienlijke lap gronds voor een kus afgestaan. Die geschiedenis kan waarheid bevatten, maar de kronijkschrijver zwijgt over de nadere omstandigheden.
Eertijds was het de gewoonte elkander in de kerk, nadat de priester de woorden had uitgesproken: ‘De Heer zij met u allen’, den vredekus te geven.
Men heeft nog den kus van geveinsdheid en berekening; de Trojaansche vrouwen kenden dien reeds, en ook nu wordt hij gegeven, wanneer echtgenooten geen zuiver geweten tegenover elkander ronddragen.
Den kus, dien de Romein aan zijne vrouw gaf, om te weten of zij wijn gedronken had, kan men gevoegelijk den ‘politiekus’ noemen.
Den ‘slavenkus’ drukten de slaven op de handen en voeten der voornamen; in sommige landen wordt hij nog ten teeken van onderwerping geëischt.
De ‘godsdienstige kus’ geven de Russen elkander in de Paaschdagen, terwijl zij elkander begroeten met de woorden: ‘Chrikus woskress’ (Christus is opgestaan), er dan als tegengroet bij voegend; ‘Wo iskinnä woskress’ (Ja, hij is waarlijk opgestaan).
Een Gaskonsche boer kuste vol aandoening den staart van zijn ezel, terwijl hij uitriep:
‘Met dezen staart heeft het goede dier de vliegen van mijn gescheurden, versleten jas afgehouden.’
Onder deze categorie kan men ook de kussen rekenen, die men op den lederen handschoen of de gerimpelde handen van oude erfooms en tantes drukt.
De ‘akademische kus’ gaf de domdeken aan de jonge doctoren, ten teeken, dat hij hen van nu aan als zijne broeders beschouwde.
De kus, dien de prinsen van het regeerende huis van Habsburg volgens den ‘prakt-thesaurier,’ Von Bessalt gaven, en die de macht had stotteraars te genezen, kan men den ‘geneeskundigen kus’ noemen.
Den ‘beleefdheids- of ceremoniëelen kus’, dien men elkander geeft bij aankomst of vertrek, bij het opstaan en naar bed gaan, mogen wij niet vergeten.
Men zal zich herinneren, dat de schoone Margaretha van Schotland, de echtgenoote van den dauphin, later Lodewijk XI, toen zij den dichter Alain Chartier, den geleerdsten en leelijksten man van zijn tijd, op zekeren dag slapend vond, hem een kus op het voorhoofd gaf, zeggende, dat dit de betuiging van haren eerbied was, die zij op den zetel, waar zoovele schoone gedachten ontsproten, uitte.
Ten slotte deelen wij nog mede, dat, wanneer de Grieken zich aan deze liefkoozing overgaven, zij elkander bij de ooren pakten, evenals men een pot bij de hengsels neemt.