wij daarvan kiezen dan dat van den heldhaftigen man, die ten koste van een hardnekkigen strijd tegen de ongenade van het lot en de vooroordeelen der menschen een gansch halfrond aan onze planeet als toevoegde.
Christophoro Colombo werd geboren te Genua omstreeks 1436. Hij was de zoon van een wollenkaarder en had twee broeders, Bartholomeus en Jacob. Na te Genua eene degelijke opvoeding ontvangen te hebben, begon hij op zijn veertiende jaar zich als zeeman te bekwamen. Hij deed een tocht naar Tunis en in 1477 eene reis naar IJsland. Hij had zich toen reeds te Lissabon gevestigd en trad daar in het huwelijk met Felipa Monis de Palestrello, de dochter van een zeevaarder. Geene plek ter wereld kon hem zoo bekoren als deze, want sedert eene eeuw verbaasde Portugal de wereld met zijne ontdekkingstochten. Reeds rijpten stoute plannen in zijn brein. Hij bestudeerde nauwkeurig al de nieuwe wegen, die de zeevaarders voor het verkeer geopend hadden en vatte weldra het grootsche voornemen op dier onderneming, die zijn naam de onsterfelijkheid zou geven. Zijn doel was geenszins, zooals men soms heeft gemeend, eene nieuwe wereld te vinden; maar wel om, dwars over den Atlantischen Oceaan, Indië op te sporen en westwaarts opzeilende het Oosten te ontmoeten.
Dit plan dat geenszins nieuw was, vervulde destijds vele gemoederen. De wijze Toscanelli en anderen hadden er al over gedacht, maar Colombus wijdde er zich geheel aan en maakte er zijn onherroepelijk levensdoel van.
Columbus was arm en zijn werk onmetelijk. Allereerst wendt hij zich tot zijne vaderstad, maar de stad Genua staat hem de middelen niet toe, die hij van noode heeft, wil hij zijn plan verwezenlijken. Hij draagt zijn plan vervolgens voor aan den koning van Portugal, Joan II, die het deed onderzoeken door eene commissie van twee beroemde aardrijkskundigen Deze lieden hielden het denkbeeld van den zeevaarder voor eene hersenschim en hemzelven voor een dwaze. De koning echter kon dit oordeel niet billijken en gaf zich een tijd lang over aan den invloed van een man van vooruitgang en kennis, Pierre de Noronha, die te recht begrepen had dat men om de rijkdommen van Portugal te vermeerderen, zeeën moest oversteken, nieuwe wegen zoeken en nieuwe volken hechten aan de kroon.
Maar Joan II, weifelend van aard en zwak van wil, koos weldra de partij van Columbus' vijanden en wees niet alleen het aanbod af van den kundigen man, die voor Portugal een nieuwen zeeweg zou zoeken, maar pleegde jegens hem het zwartste verraad. De trouwelooze vorst knoopte onderhandelingen met Columbus aan, vroeg zijne kaarten te zien, liet hem zijn plan ontvouwen in tegenwoordigheid van zijne raadslieden, en toen hij al zijne geheimen bezat, ontzag hij zich niet eene kleine vloot uit te rusten, die in de door Columbus aangewezen richting den Atlantischen Oceaan opvaren en den argeloozen zeevaarder berooven zou van de vrucht zijner overpeinzingen.
Nauwelijks was de kleine vloot vier dagen ver den Oceaan ingevaren of de zeelieden door storm beloopen, werden door schrik overmand en keerde met schade en schande in de haven terug.
Toen besloot Christophorus Columbus een land te verlaten, waar hij niets dan de bitterste teleurstellingen ondervond. Ten tweeden male begaf hij zich naar Genua. Hij hernieuwde er zijne voorstellen, maar vond even weinig gehoor als vroeger. Hij liet zich echter door niets ter wereld ontmoedigen. Nog eens klopte hij aan bij de grooten, de hand ophoudende - maar ook het hoofd, als iemand die in 't belang der menschheid de ontdekking eener nieuwe wereld komt afbedelen.
Hij verkeerde nu in den uitersten nood en had slechts lompen om zich te kleeden. Daarbij verloor hij zijne gade en moest zelf zijn jongen, een knaap van elf jaren, verzorgen. Eens zwierf hij, in beklagenswaardige omstandigheden, door de omstreken van Palos de Mogues, eene stad in Andalusië en kwam bij toeval voor de poort van een Franciscaner klooster. Hij klopt aan en vraagt een weinig brood en water. De prior Juan Perez de Marchena noodt den vreemdeling bij zich, ondervraagt hem, wordt getroffen door de waardigheid van zijne houding en is heel en al verbazing, wanneer Columbus hem zijne geschiedenis verhaalt, zijne verwachtingen mededeelt.
De gastvrijheid van den prior ging over in eene warme vriendschap en, dank zij dezen machtigen beschermer, kreeg hij toegang tot het hof van Spanje en gehoor bij Ferdinand en Isabella.
Columbus begeeft zich nu naar Cordova, waar de koning verblijf houdt en met kracht de vijandelijkheden voortzet tegen de Mooren. Na maanden lang gewacht te hebben, werd hij eindelijk toegelaten. Bescheiden, maar vrijmoedig vertoont hij zich, wetende dat hij een gunsteling des Hemels is, uitverkoren om diens groote doeleinden te verwezenlijken. Ferdinand echter ziet in de plannen van Columbus een middel om ter zee met Portugal te wedijveren en neemt het besluit, bevoegde beoordelaars over deze plannen te raadplegen.
De door den koning in Salamanca samengeroepen raad verwierp echter Colombus plan als ongerijmd en onmogelijk. Deze geleerden beweerden dat de aarde plat was en den vorm had van eene groote schijf; men zeide verder dat de aarde, ware zij bolvormig, onbewoonbaar zou zijn beneden de keerkringen, wegens de overmaat van warmte, die daar heerschen zou. Zoo zag Columbus zich opnieuw aan de ellende ten prooi.
Zich niet latende ontmoedigen, schreef de toekomstige wereldontdekker aan den koning van Engeland; vervolgens in Mei 1489 zocht hij Ferdinand en Isabella weder op, die van hun tocht tegen Malaga naar Cordova teruggekeerd waren. Er was sprake van dat de samenkomsten betreffende Columbus' plannen zouden hervat worden; maar jaren lang bleef de beslissing uit, totdat eindelijk, in den Winter van 1491, de raad van Salamanca een verslag uitbracht, hetwelk het ontwerp van den zeevaarder voor ijdel en onuitvoerbaar verklaarde terwijl het verder heette: een groot vorst paste het niet op zulke zwakke gronden, als bij deze gelegenheid te berde waren gebracht, zich in zoodanige groote ondernemingen te steken.
Wij zullen de verdere stappen van den onvermoeiden man niet volgen; wij willen niet verhalen hoe hij zich ook tot den Franschen koning Karel VIII wilde wenden; liever spoeden wij het oogenblik te gemoet, waarop zijne volharding en zijn ijver ten laatste bekroond werden. In Februari 1492 kreeg Columbus op nieuw gehoor bij koningin Isabella en wel door tusschenkomst van Louis de Saint-Angel, ontvanger der kerkelijke inkomsten van Arragon, tevens een van des zeevaarders warmste aanhangers. Eenige vrienden, die medegekomen waren, bepleitten zijne zaak met zooveel aandrang dat de koningin zich liet overhalen en beloofde zich persoonlijk met de uitvoering te zullen belasten.
Zoo dan mocht Columbus eindelijk, na twintig jaren van volhardenden strijd, in zee steken met den titel van admiraal en met de belofte van onderkoning of gouverneur te zullen zijn van al de landen, die hij ontdekken mocht. Drie schepen werden uitgerust, met wakker volk aan boord. 't Waren zonderling gebouwde schepen, met hooge voor- en achtersteven, gelijk wij ze dikwijls op oude platen hebben gezien. Men ijst bij de gedachte dat met zulke schepen en zulke eenvoudige hulpmiddelen een zoo gewaagde tocht over gansch onbekende zeeën ondernomen werd; maar men voelt dan ook des te meer bewondering voor den man, die op vijftigjarigen leeftijd - een leeftijd, waarop zoo menigeen zijne loopbaan heeft volbracht - de zijne eerst begint en door de ontdekking van een tweede halfrond een nieuw tijdperk zal openen voor de geschiedenis der menschheid.
Columbus verliet den 3den Augustus 1492 de haven van Palos, en na zoolang gestreden te hebben tegen de onkunde der menschen had hij nu te strijden tegen de bijgeloovige vrees der schepelingen, de angsten, die de groote Oceaan hun veroorzaakte; en daarbij had hij al de zorgen, moeiten en onzekerheden te torsen van eene eerste proefreis.
(Wordt voortgezet.)