Menschelijke schoonheid.
(Vervolg.)
Volgens het algemeen gevoelen is de schoonheid de volmaakte overeenstemming van de deelen met het geheel, en van het geheel met de deelen. Uit deze harmonische verbinding tusschen de vormen, de evenredigheden, het verband en de kleuren, ontstaat de schoonheid volgens de kunst. Maar volgens den smaak van ieder mensch en de zeden van de verschillende volken, is de schoonheid niets anders als de vereeniging van die eigenschappen, welke geschikt zijn om op eene aangename wijze op de zinnen en de ziel te werken; dat is te zeggen: de oogen te bekoren en een gevoel van genegenheid of bewondering op te wekken.
Het denkbeeld, dat de ouden van de schoonheid hadden, was groot en verheven; zij beschouwden haar bij den mensch niet alleen als eene symetrische vereeniging van stoffelijke volmaaktheid, maar ze maakten haar volkomen door de zedelijke volmaaktheid er aan toe te voegen. Inderdaad, de schoonheid bestaat niet in bepaalde vormen en evenredigheden, maar in de overeenstemming en het verband van die vormen, met de som der verrichtingen en hoedanigheden van een mensch, 't geen logisch tot de gevolgtrekking leidt, dat de schoonheid de waarneembare uitdrukking is van de volmaaktheid van het wezen.
Verscheidene wijsgeeren van de oudheid meenden, dat de ware schoonheid over 't algemeen de ondeugden en booze hartstochten uitsloot, en dat de leelijkheid het tegendeel deed vermoeden. Wat schoon is, is goed, de uitzonderingen er buiten gelaten, en zonder twijfel heeft de welbekende waarheid van dit grondbeginsel te weeg gebracht, dat de schoonheid ten allen tijde eene onwederstaanbare macht op de menschen heeft uitgeoefend.
Vooral in Griekenland behaalde de schoonheid schitterende overwinningen. In geen land ter wereld ontving zij meer schitterende hulde, en boezemde zij een meer blakenden geestdrift in. De kunstenaars beijverden zich om marmeren standbeelden te vermenigvuldigen, die de schoonheid en volmaaktheid van het menschelijk lichaam voorstelden en zoodanig was bij het volk de heerschappij der schoonheid, dat men de kunstenaars onder strenge straffen verbood, leelijke personen of onnatuurlijke onderwerpen voor te stellen; terwijl van den anderen kant de wetgevers, door het opwekken van naijver en belooningen, de liefde tot het schoone zochten te ontwikkelen; zij stelden namelijk feesten in, waar de beide geslachten naar den prijs der schoonheid dongen. Hij of zij, die te Lesbos, te Tenedos, te Maegara, en in andere steden van Peloponnesus den prijs behaalde, werd in triomf rondgedragen, en ontving bijna goddelijke eer.
En dat men niet geloove, dat die belooning alleen aan de schoonheden van het omhulsel werden toegekend: de Grieken waren veel te juiste beoordeelaars en te verlichte rechters om zoo te handelen. We lezen immers de uitspraak, gewezen door den rechter, toen hij den overwinnaar bekroonde:
‘Hij heeft den prijs der schoonheid verdiend, die eene deugdzame ziel in een lichaam vol kracht en schoonheid omdraagt.’
‘Zij alleen is de prijs waardig, die met de schoonheid des lichaams die der ziel paart.’
We voegen ons bij de meening van hen, die leeren, dat de schoonheid in 't algemeen, onafscheidelijk van de gezondheid en goedaardigheid is; dat een schoon persoon, in de volle beteekenis des woords, de physieke en moreele hoedanigheden in zich moet vereenigen, geschikt om de bewondering, de toegenegenheid en de liefde tot zich te trekken.