Voorteekens in het uitzicht van den hemel.
- Eene bleeke en loodverwige zon voorspelt in het algemeen regen; kan het oog ze beschouwen zonder er van verblind te zijn, redelijk lang vooraleer zij ondergaat, dat is een teeken van een nog al dikken mist.
Gaat zij onder in purperroode schichtwolkbanken, dat is eerder een teeken van wind dan van regen.
Maar zijn die banken dik, en kleurt zich de hemel met purper langs het Oosten, dan moet men zich aan regen verwachten.
Heeft zij bij haren opgang dezelfde trekken, dan is er regen te vreezen.
Een Duitsch spreekwoord zegt:
Morgen rood, valt in het slijk.
Maar glanst de zon bij haar opkomen en kleurt zij de wolken boven den gezichtseinder in het roos, dan mag men een schoonen dag verwachten.
Zijn de horekens der maan fijn, dan kan men schoon weder voorspellen, maar zijn zij afgestompt, dan nog al binnen kort regen.
De vederwolken die in den Winter, na een helderen en kouden hemel, opkomen, kondigen dooi aan, of ten minste eene merkelijke verwarming der temperatuur. In den Zomer voorspellen zij eerder wind. Worden zij dikker en nemen zij een kroezelachtig en wollig uitzicht dan zal de wind welhaast regen aanbrengen:
Een hemel met schapenwolkjes duurt niet lang.