De rechter- en de linkerhand.
Komt de voorkeur, die men gewoonlijk aan de rechterhand, als het werktuig van al onze bezigheden, geeft, uit natuur of uit gewoonte voort? Men heeft zeer verschillende antwoorden op deze vraag gegeven. De omstandigheid, dat alle volken die voorkeur deelen, is zeker een sterk bewijs, om dit aan de natuur toe te schrijven, hoe zou anders eene zoo groote overeenstemming tusschen zoo verschillende volken te verklaren zijn, volken, die door tijd en plaats geheel gescheiden en door zeden en gewoonten zoo verschillend leven? De Chineezen en enkele andere volken beschouwen de linkerzijde, wel is waar, als de eereplaats, maar geen volk heeft aan het gebruik der linkerhand nog tot praktische doeleinden de voorkeur gegeven. Tegen de natuurlijke voorkeur der rechterhand heeft men onder anderen nog aangevoerd, dat, wanneer zij op degelijke gronden rustte, men iets dergelijks bij de dieren moest aantreffen. Niemand kan echter beweren, dat paarden of ossen aan de rechterzijde sterker zijn, en bij de dieren, wier voorpooten als het ware als handen dienst doen, bestaat niet alleen eene gelijkenis tusschen handen en voeten, maar ook eene bepaalde voorkeur der linkerhand, zooals bij de apen en de eekhorentjes. Ook de papegaai eet meer met den linker- dan met den rechterpoot. Men kan echter hiertegen inbrengen, dat de eigenaardige bestemming van den mensch eene bijzondere gave verlangt, die bij de dieren niet noodig is. Zij, die de voorkeur der rechterhand slechts voor het gevolg van eene gewoonte der vroegste kindsheid beschouwen, beweren, dat beide handen, wanneer zij op dezelfde wijze geoefend worden, even vlug van beweging zouden zijn. Niemand heeft dit aardiger voorgesteld, dan Benjamin Franklin. ‘Wij zijn twee zusters - laat hij de linkerhand zeggen - ‘en de beide oogen der menschen kunnen niet meer bij elkander gelijken, of in betere harmonie leven dan mijne zuster en ik, maar de partijdigheid van onze ouders heeft het meest krenkende verschil tusschen ons
gemaakt. Van mijne jeugd af aan gewende men mij, mijne zuster als een hooger wezen te beschouwen. Ik groeide op, zonder eenig onderwijs te genieten, terwijl aan de opvoeding mijner zuster alles werd ten koste gelegd. Zij kreeg les in het schrijven, in de muziek, in het teekenen; wanneer ik echter slechts trachtte een potlood, eene pen of eene naald aan te raken, dan ontving ik strenge straf, en toch werd ik dikwijls geslagen, omdat ik onhandig of onbeholpen was. Soms nam mijne zuster bij den een of anderen arbeid mijn bijstand aan, maar zij was en bleef de uitvoerende macht en riep mij slechts, wanneer zij mij noodig had of wanneer ik aan haar zijde moest figureeren.’
Zoo zeker het bij de opvoeding noodig is, de linkerhand niet minder te oefenen dan de rechter, zoo werd toch de vraag zelf door de opmerkingen van den Engelschen astronoom Bell het best beantwoord. ‘Wat gemak en vlugheid van beweging aangaat,’ zegt hij, ‘behoeft men eigenlijk in het geheel niet te vragen, welke hand men moet gebruiken, welken voet men moet vooruit zetten. Heeft men ons dit geleerd of heeft de natuur er ons toe geleid? Het is bewezen, dat de geheele linkerzijde van ons lichaam zwakker is dan de rechter, zoowel wat spierkracht als wat levensgeesten betreft. De ontwikkeling der organen aan beweging en werkzaamheid is aan de rechterzijde sterker, men kan zich daarvan gemakkelijk overtuigen door de maat van kleermaker of schoenmaker. Zeker draagt de meerdere oefening der rechterhand hier veel toe bij, maar daar staat weer tegenover, dat er meer ziekten aan de linkerzijde dan aan de rechter ontstaan. Balletdansers maken den moeilijksten pas met den rechtervoet, en zij moeten den linkervoet, juist omdat hij zwakker is, dubbel oefenen, om bij hunne kunstverrichtingen niet stijf te schijnen. Worden die oefeningen verzuimd, zoo wordt aan de rechterzijde eene voorkeur gegeven, die de bevalligheid der beweging verstoort. Wanneer wij achter iemand loopen, dan merken wij zelden eene gelijkmatige beweging op, en wij vinden, dat de linkervoet zich niet zoo elastisch voortbeweegt als de rechter en dat de teenen meer naar binnen staan.
Bij den bijzonderen lichaamsbouw der vrouwen en hun vluggen tred, die meer door de beweging der enkels dan door die der heup geschiedt, treden fouten in hun gang, wanneer zij voorhanden mochten zijn, meer te voorschijn aan den linker- dan aan den rechtervoet. Geen knaap hinkt op den linkervoet, wanneer hij niet linksch is. De ruiter zet den linkervoet in den stijgbeugel en springt dan met den rechter op het paard. De natuurlijke gesteldheid van ons lichaam geeft de voorkeur aan de rechterhand en deze voorkeur is volstrekt niet willekeurig. Wie linksch is, voelt het meest het voorrecht dezer inrichting, van het openen eener kamerdeur tot het openen van een pennemes.’