De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3
(1886-1887)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe sint-Lucas gilde en het jubeljaer
| |
[pagina 383]
| |
De stoet begaf zich alsdan naar de Kathedraal en werd aan de groote kerkdeur ingehaald door den Z. Eerw. heer J.B. Beeckmans, Pastoor van O.L.V. en Aartspriester van Antwerpen, vergezeld van den Z. Eerw. heer Van Hemel, Vicaris-Generaal van het Aartsbisdom van Mechelen, van de Eerw. heeren Pastoors van al de kerken en van eene menigte geestelijken, allen in groote kleedij. De oude tempel was op het schitterendst versierd; voor iederen pijler bevond zich een der rijke standaarden onzer broederschappen; oranjeboomen, hier en daar geplaatst, gaven aan het grootsche gebouw een lachend voorkomen. Ondertusschen deed een buitengewoon orkest van meer dan honderd kunstenaren de schoone symphonie van den heer de Burbure weergalmen. Aan het Hoogaltaar gekomen, waar zich het reusachtige borstbeeld bevond van den H. Lukas, uitgevoerd door den jeugdigen gildebroeder Selbach, hief de Zeer Eerw. Deken, na eene redevoering, die de toehoorders diep roerde, het Te Deum aan; waarna de Maatschappijen zich stoetsgewijze naar het nieuwe St Lucas-altaar begaven, terwijl het orkest het overschoone Jubilate Deo van Beethoven liet hooren. De Eerw. heer Beeckmans droeg dezelfde reliquiën, die over honderd jaar, ter gelegenheid van het driehonderdjarig jubelfeest, door den Eerw. Pater Jesuiet Delvigne aan de Gilde werden geschonken. Het altaar, volgens de plannen van den Gildebroeder J.F. Berckmans uitgevoerd, was buitengewoon versierd. Aan beide zijden las men de volgende chronogrammen, door den Eerw. Heer van den Nest opgesteld: sInt LUCas gILDe nU VIer VoLLE eeUWen Wt Jonsten VersaeMt. De heer Deken plaatste de reliquiën op het altaar, en de maatschappijen trokken voorbij dit kunststuk, eene ceremonie die meer dan eene halve uur duurde. Toen ging de stoet naar den koninklijken schouwburg, waar de standaards, vanen en blazoenen door eene daartoe aangestelde commissie moesten gekeurd worden. Gelijk men het kon voorzien, werd de eerste prijs van het blazoen, met eenparigheid van stemmen, aan de koninklijke maatschappij De Wijngaard van Brussel toegewezen, en de tweede aan de rhetorijkkamer De Goudbloem van St. Nicolaas. De tooneelmaatschappij De Dageraad van Antwerpen behaalde den eersten prijs van den standaard en het Fanfarengenootschap van Bouchout, bij Antwerpen, den tweeden. Wat nu het Landjuweel zelf betrof, dat insgelijks op den grooten schouwburg gevierd werd, het kon niet nalaten de oprechte kunstminnaars, die in Holland en België nog wakker zijn, tot zich te trekken. De personen, waarop het literarisch Nederland fier mag zijn, waren er vereenigd en vonden er het gul onthaal, dat zij er mochten verwachten. De zaal was prachtig voor de omstandigheden door den heer Michiel Bellemans versierd. Op den achtergrond troonde het reuzenbeeld van den heiligen Lucas boven de standaards der verschillende genootschappen en over de leden die zij er telden, alsof de patroon op nieuw Neêrlands kunst en Neêrlands letterkunde onder zijne bescherming nam. De heer Mees, ondervoorzitter der Gilde, verhaalde hier de schitterendste punten harer geschiedenis, wees elk naar de tentoonstelling der oude schilderijen door de zorgen der Maatschappij van Schoone Kunsten bijeenverzameld, en zegde dat men zich daar nog van de verdiende vermaardheid des ouden Genootschaps kon overtuigen. Hij vergat de heeren Berckmans en De Cuyper niet, de vervaardigers van het altaar, en bracht hulde aan de heeren P. Génard en Th. van Lerius, aan wie de eer toekwam het Jubelfeest voor de vierde maal uit het stof des tijds en der vergetelheid opgegraven te hebben. Toen werd den heere Hansen de prijs voor zijn dichtstuk, De lof der Gilde, overhandigd, en den heeren J. van Rotterdam en Fr. de Potter de eerste en de tweede prijs voor een verhaal, dat ten prijskampe uitgeschreven werd door de Goudbloem, die hierin het voorbeeld harer oudere zuster volgde. De symphonie, door den heer Simon voor de plechtigheid vervaardigd, bekwam aller toejuichingen; waarna de heer Jan van Beers de Blinde voor de eerste maal las, dichtstuk dat in Noord Nederland de eer eener derde uitgave genoot. De eerste romanschrijver van Holland trad na België's eersten dichter op, en herinnerde dat Nederland niet alleen door taal en zeden, maar nog door een aantal groote mannen verbonden is, die, als het ware, aan de twee landen toebehooren. Ten voorbeelde stelde de heer J. van Lennep Vondel voor - Vondel in Antwerpen bijna geboren, in Holland gekweekt! Ziehier hoe de Hollandsche romandichter Vondels geboorte bezong: Gij ook kent hem, Taalverwanten,
gij eerbiedigt Vondels naam.
En te recht, want schoon hij 't licht zag
in de aloude Bisschopstad,
Waar de trotsche Dom zich spiegelt
in des Rijnstrooms helder nat,
Schoon hij in de ontzachbre koopstad
van het jong Gemeenebest,
Zich een Vaderland verkoren,
zich een zetel had gevest,
Schoon hij trouwe kinderliefde
had aan Holland toegewijd,
Hollands helden had bezongen,
Hollands fellen worstelstrijd,
Schoon dat Holland hem den lauwer
als zijn eersten dichter biedt,
Ook Antwerpen eischt een deel op
van de glorie, die hij liet.
En te recht! die eisch is billijk,
Wijdvermaarde Scheldestad!
Strektet gij aan Vondels Oudren
niet een wieg en bakermat? -
Op het einde de politische twisten betreurende, welke de twee deelen van Nederland gescheiden hebben, riep de begeesterde van Lennep uit: Oude veten
Zijn vergeten,
En gedempt de bron van twist;
Zij van tijden
Zoo vol lijden
Zelfs de erinring uitgewischt!
De eendracht blijve:
Zij beklijve
Tusschen Taal en Taalverwant,
Daarnaar streven
Daarop geven
Wij elkaar de broederhand.
Zoo kroont zegen
Beider wegen,
Zoo wordt welvaart beider deel
Zoo zal 't beiden zoetheid schenken
Als ze in later tijd herdenken
Aan dit plechtig Landjuweel.
Waarom hier zeggen dat het schouwburg van toejuichingen daverde? Valt het allen waren Nederlander niet zoet, als Noord en Zuid de handen in elkaar slaan om kunst te bewonderen en nationale groote mannen te vereeren? Het Landjuweel zelf was eene ware vereeniging van groote mannen. Na van Lennep trad Conscience op, Conscience, wiens woord zoo medesleepend, wiens taal zoo vaderlandslievend was. Hij toonde met breede trekken dat Neeringen en Gilden altoos de bakermat van nationale kunstgrootheid en nationale staatsmacht waren geweest, en dat het daarom diep verheugend was de Gilde uit haren langen sluimer met zoo veel glans te zien opstaan. Eene Cantate, waarvan de woorden door den heer van Duyse en het muziek door den heer Leo de Burbure voor de omstandigheid vervaardigd werden, sloot het feest. De namen der componisten zeggen genoeg dat het stuk vaderlandsch en heerlijk moest zijn. Des anderendaags vergaderden de Maatschappijen zich opnieuw op de Beurs. Zij begaven zich van daar in stoet naar de Groenplaats, waar de schoone herinneringsmedaliën, die de Gilde had doen slaan, uitgedeeld werden. De koninklijke Maatschappij De Wijngaard van Brussel, ontving aldaar den eersten prijs van het schoonste blazoen en den prijs van het grootste getal leden der Maatschappijen buiten de stad; De Goudbloem van St. Nicolaas den tweeden van het blazoen; Arti et Amicitia en Achilles, beide van Amsterdam, dien van de verstkomende maatschappijen; De Dageraad van Antwerpen, den eersten, en de Fanfaren van Bouchout den tweeden van den schoonsten standaard; eindelijk verkreeg de Maatschappij Voor Taal en Kunst den prijs bestemd aan de vereeniging dezer stad, die zich door 't grootste getal leden zou laten vertegenwoordigen. Nauwelijks was deze plechtigheid ten einde of de Heer Michiel Van der Voort nam het woord en in eene wel gevoelde redevoering aanzocht hij de tegenwoordig zijnde maatschappijen zich op het Landjuweel te vereenigen, dat twee jaar nadien door de koninklijke maatschappij de Wijngaard ter gelegenheid van haar tweehonderdjarig jubelfeest zou gegeven worden. Deze woorden werden met geestdrift aanhoord en men scheidde onder den kreet: Naar Brussel of het nieuwe Landjuweel! Aldus eindigde een feest, dat voorzeker als een der schoonste en der gewichtigste, waarvan de Scheldestad ooit getuige was, en als de reine, de ware uitdrukking der Vlaamsche beweging mocht aanschouwd worden. Twee volkeren, uit éénen en zelfden stam voortgesproten, gaven elkaar wederom de broederhand en legden den steen eener vriendschap, die de tijd, naar wij hopen, thans onverbreekbaar gemaakt heeft. |
|