‘Meester,’ vroeg de arme jongen met tranen in de oogen, ‘maar als nu van nacht alles rustig blijft en er niets met de schilderijen gebeurt?’
‘Dat maakt een verschil; dan krijgt ge dertig zweepslagen Komt, jongens, nu aan het werk!’
De les begon, en de diepste stilte heerschte in het atelier, want Murillo schertste niet met zijne kunst. Toch kon zijne aanwezigheid niet beletten dat de leerlingen van tijd tot tijd spottende blikken op den armen Sebastiaan wierpen, terwijl hij heen en weer liep om hen te bedienen En 's avonds, vóór zij huiswaarts gingen, klonk het spottend uit aller mond: ‘Houd u maar goed, Sebastiaan, en onze complimenten aan den Zombi!’
Zoodra Sebastiaan alleen was, ontsnapte een zucht van verlichting aan zijne borst, doch spoedig herstelde hij zich en zuchtte droevig: ‘Twintig zweepslagen als ik zwijg; dertig, als er morgen geene nieuwe teekeningen op de schilderijen staan, en vijf en twintig misschien als de schuldige ontdekt wordt. Arme slaaf! wat moest ge u ook met ijdele droombeelden vleien! Gij moet ze vergeten, en uit uwe dwaze verbeelding verdrijven. Hè,’ voegde hij er geeuwend bij, ‘ik gevoel mij zoo loom van avond. Ik ga den goeden God bidden mij te verlichten.’
En Sebastiaan knielde neder op de mat, die hem tot bed diende; maar uitgeput van vermoeienis en het nachtwaken, zonk hij in een diepen slaap, en ontwaakte pas toen de eerste zonnestralen in het atelier doordrongen. De klok van het klooster San Francisco sloeg drie en een half op het oogenblik dat hij zich de oogen wreef en zich uitrekte om den slaap geheel en al te verdrijven. ‘Kom, eeuwige slaapkop,’ zeide hij tot zich zelven, ‘het is tijd om op te staan; ge hebt nog drie uren voor u... nog drie uren dat ge uw eigen meester zijt... komaan, moed gevat, arme slaaf! nog drie uren kunt ge doen wat ge wilt...’ En frisch en opgewekt plaatste hij zich voor de schilderij van Villavicenzio.
‘Laten we eerst al die figuren uitwisschen.’ Hij nam een penseel, doopte het in de olie en ontdekte het hoofd der H. Maagd, dat, verlicht als het werd door de opkomende zon, hem nog schooner en liefelijker toescheen. ‘Het uitwisschen!’ riep hij uit, ‘het uitwisschen! Zij hebben het niet durven doen niettegenstaande al hunne spotternijen, en zou ik meer moed bezitten dan zij! neen, neen! liever een millioen zweepslagen... liever sterven!... Dat hoofd leeft... het ademt... het spreekt! Het zou een moord wezen, het uit te wisschen. Neen, ik zal het liever afwerken!’
En reeds had hij palet en penseel in zijne hand. Hij mengde de kleuren en zette zich aan den arbeid.
‘En toch moet ik het bepaald uitwisschen vóór de meester en de leerlingen komen,’ ging hij bij zich zelven voort, ‘ik heb nog juist den tijd. Het hoofdhaar is niet los genoeg... de trekken zijn te hard... ik moet een zachter penseel hebben... een beetje meer schaduw... deze lijn is te scherp... de H. Maagd moet bidden... hare lippen moeten een weinig geopend zijn... zoo... nu is het goed... maar droom ik dan?... het is waarlijk of het doek leeft!... o, hoe schoon, hoe heerlijk schoon!...’
Intusschen was de zon opgegaan en hare schitterende stralen verlichtten het gansche atelier. Geheel in zijn arbeid verslonden, bemerkte Sebastiaan er niets van. Hij vergat alles... den tijd, die verliep, de kwellingen der slavernij, de twintig zweepslagen die hij te goed had. Ontvlamd door zijn kunstgenie, zag de jeugdige schilder niets dan het gelaat der H. Maagd... hij was geen slaaf meer... hij was vrij... de slavernij bestond niet in de verheven wereld, waar hij thans verkeerde... Eensklaps deden zich voetstappen hooren; het geluid van welbekende stemmen ontrukte hem aan zijn paradijs en bracht hem tot de aarde terug, waar hij slechts een arme slaaf was.
Sebastiaan hoefde zich niet om te keeren; hij begreep dat Murillo en zijne leerlingen achter hem stonden. Verrast en ontsteld, kon hij geen enkel woord uitbrengen, en stond daar met gebogen hoofd als een arme zondaar, het palet in de eene, zijn penseel in de andere hand, in afwachting van de kastijding, die hem was toegezegd.
Er heerschte eenige oogenblikken een diep stilzwijgen, want zoo Sebastiaan al versteend van schrik was zich op heeterdaad betrapt te zien, Murillo en zijne leerlingen waren niet minder verwonderd over hetgeen zij met eigen oogen aanschouwden. Vol vreugde wilden de jongelieden eindelijk hunne bewondering lucht geven, maar een teeken van den meester legde hun het stilzwijgen op. Hij trad op Sebastiaan toe en vroeg hem:
‘Sebastiaan, wie is uw meester?’
‘Gij, senor,’ antwoordde de slaaf op nauw hoorbaren toon.
‘Ik bedoel uw meester in het schilderen, Sebastiaan.’
‘Gij, senor.’
‘Hoe ik? maar ik heb u nooit lesgegeven!’
‘Neen, maar gij hebt anderen les gegeven, en ik luisterde,’ hernam Sebastiaan, aangemoedigd door den zachten toon van zijn meester.
‘En ge hebt er uw voordeel mee gedaan?’
‘Gij hadt het mij niet verboden! Bovendien, dacht ik, het schaadt niemand.’
‘Bij San Jago! gij hebt er beter van geprofiteerd dan één mijner leerlingen; en zoo werktet gij des nachts?’
‘Neen, meester, ik werkte overdag.’
‘Wanneer? mijne leerlingen komen gewoonlijk om zes uur.’
‘Van drieën tot vijven, meester! ik begin met te slapen om zoo mijn hard lot te vergeten.’
Murillo glimlachte.
‘Hebt ge ook vergeten wat ik u gisteren beloofd heb?’ vroeg hij vervolgens.
De arme jongen begon van het hoofd tot de voeten te beven, als voelde hij reeds de zweepslagen.
‘O, senor Murillo!’ riepen alle leerlingen bewogen uit; ‘genade, genade voor Sebastiaan!’
‘Genade, zegt ge... maar dat is niet voldoende... meer dan dat... eene belooning heeft hij verdiend.’
‘Eene belooning! eene belooning!’ herhaalde Sebastiaan geheel versuft, en keek zijn meester met betraande oogen smeekend aan.
‘Ja, Sebastiaan, eene belooning! Als ik denk aan die ontelbare moeilijkheden, die ge hebt moeten overwinnen om een hoofd te kunnen schilderen gelijk aan dit der H. Maagd; aan uwe oplettendheid bij mijne lessen, uwe leerzaamheid, uwen ijver en vlijt... dan weet ik niet wat ik u zou kunnen weigeren... vraag wat ge wilt, en ik zal het u geven, zoo het ten minste in mijn vermogen is.’
‘O meester, meester... neen, ik durf niet!’ riep Sebastiaan, en hief zijne gevouwen handen tot Murillo op Maar aan zijne bevende lippen, aan zijne schitterende oogen, aan zijn hijgen bemerkte men duidelijk dat zijn hart een wensch vormde, zóó groot dat hij het niet durfde zeggen.
‘Kom,’ zeide Pedro; ‘antwoord dan toch.’
‘Vraag goud!’ raadde Suarez.
‘Neen, vraag mooie kleeren!’ sprak Cordova.
‘Ik weet het,’ riep Villavicenzio; ‘Sebastiaan zou gaarne aangenomen worden onder de leerlingen van senor Murillo.’
Sebastiaan schudde het hoofd.
‘Niet? wat mag het dan wel wezen?’
‘Sebastiaan,’ zeide Gaspar; ‘mijn vader is buitengewoon goed gezind; vraag hem uwe vrijheid.’
Op hetzelfde oogenblik stiet Sebastiaan een kreet uit van vreugd en angst te gelijk, en viel voor Murillo op de knieën: ‘De vrijheid voor mijn vader!’ riep hij uit... Hij kon niet meer... tranen verstikten zijne stem.
‘En uwe eigen vrijheid dan?’ sprak Murillo.
Sebastiaan boog het hoofd en smoorde een zucht.
‘De vrijheid mijns vaders vóór alles, senor!’
‘Welnu, mijn vriend, dat uw vader vrij zij en gij ook!’ riep Murillo, en buiten staat zich langer in te houden, wendde hij zich tot Sebastiaan, richtte hem op en drukte hem teeder aan zijn hart.
In den hoek van het atelier hoorde men hevig snikken; aller oogen wendden zich naar dien kant; het was de oude neger, die weende van geluk.
‘Gij zijt vrij, Gomez!’ sprak Murillo en reikte hem de hand.
‘Vrij, om u mijn gansche leven te dienen, meester!’ antwoordde Gomez, en viel voor den grooten schilder op de knieën. ‘O meester, goede meester!’ was alles wat Sebastiaan kon zeggen.
‘Sebastiaan,’ hervatte Murillo, ‘deze schilderij bewijst uw talent, uw gedrag bewijst uw goed en gevoelig hart, en deze beide hoedanigheden vereenigd, vormen den waren kunstenaar. Van nu af neem ik u aan onder het getal mijner leerlingen.’
‘O meester, dat is te veel!’ riep Sebastiaan uit.
‘Neen, het is niet te veel,’ hernam Murillo; ‘van nu af aan zult ge mijn zoon wezen. Hoe gelukkig gevoel ik mij! meer dan schilderijen heb ik vervaardigd; een schilder heb ik gemaakt; want uw naam zal met den mijnen tot het nageslacht overgaan, en uw roem zal den mijnen kronen! Eens zal de geschiedenis u den neger van Murillo noemen!’.....
Deze voorspelling werd bewaarheid: Sebastiaan Gomez is veel meer onder dien naam bekend dan onder zijn eigen naam. Onder de leerlingen van Murillo aangenomen, werd hij later een der beroemdste schilders van Spanje, en vele kerken te Sevilla zijn er trotsch op eenige stukken van zijne hand te bezitten. Hij overleefde zijn meester slechts weinige jaren, en stierf reeds in 1689, of, volgens andere geschiedschrijvers, in 1690.