partijen den aftocht blaast en elders zijne nederlaag en soms doodelijke wonden gaat verbergen. Toch huizen er niet zelden vier, vijf nachtegalen in één bosch. Waarom ook niet? De Italiaansche nachtegalen, die Patti en Albani heeten, en de Zweedsche, welke Christine Nilsson is gedoopt, hebben ook wel gelijktijdig in eene stad gezongen.
Het eerste werk na het paren is de bouw van het nest, waarin de praktische onbruikbaarheid van een genie daghelder aan 't licht treedt; een hoopje grasspiertjes en bladeren van buiten, een matrasje van haartjes, afval van wol en wortelvezeltjes van binnen, zeer vormeloos en zoo onsamenhangend, dat men het uit elkander trekt, als men het verplaatsen wil: ziedaar het paleis van den koning van het lied. Gewoonlijk bevindt het zich slechts een paar voeten boven den grond, in eene beukenhaag, in schaar- of esschenhout. Het wijfje legt er vier à zes bruin-groene eitjes in; terwijl zij ze uitbroedt, houdt het mannetje in de nabijheid de wacht, en vergeet zijn lied ter wille van vrouw en kroost. Jammer genoeg, dat dit kunstverzuim nog aangroeit, wanneer er voor een vijftal hongerige magen moet gezorgd worden. In plaats van met heerlijke tonen vult hij zijn gorgeltje met wormen, poppen, rupsen en mieren en deelt ze rond, naar de rij. Men zou haast wenschen, dat genieën niet mochten trouwen.
Gelukkig duren die huiselijke zorgen niet al te lang, na veertien dagen verlaten de kleinen, nog half kaal, het nestje en wippen op de naburige takjes rond. Vader en moeder houden natuurlijk een oogje in het zeil; bij het minste alarmteeken haast zich het jonge goed zich te verstoppen en houdt zich muisstil tot het gevaar geweken is. De taak, om van zijn kroost meesterzangers te maken, staat papa nachtegaal aan niemand af, en reeds de ouden wisten, dat het in zijne muzieklessen zeer ernstig toegaat. Plinius althans vertelt, dat de leerlingen aandachtig luisteren, wanneer de meester hun eene wijs voorzingt; dat zij ze om de beurt nazingen en geen nieuw nummer krijgen, eer dat zijn voorganger er ‘goed inzit.’ ‘Ga tot de mieren!’ zegt Salomon tot de luiaards; ‘ga tot den nachtegaal!’ mogen wij de muziek- en alle andere lesgevers toeroepen.
Daar alle mannetjes nachtegalen geboren zangers zijn, moeten ze, bij zulk een onderricht, bijna noodzakelijk meer dan gewone talenten op 't gebied der tonen verwerven. Nochtans:
Al lijken de plunjes een haar op elkander,
Toch lijkt de eene leerling niet altijd den ander.
Virtuozen worden ze allen, ‘goddelijke’ zangers slechts enkelen. Dat is hun niet ten oneer gezegd. Ook onder de menschen zijn de divas schaarsch en de orpheusen nog zeldzamer. Het eene gorgeltje bezit eene betere toonkundige organisatie dan het andere; er zijn familiën, waarin een zuiverder, schitterender, volmaakter toon erfelijk is. Plinius kan dan ook zeer goed gelijk hebben, wanneer hij zegt, dat men geene twee nachtegalen van gelijk talent zal ontmoeten. De kunst mag in den grond bij alle dezelfde zijn; de bijkomende omstandigheden, de toevalligheden verschillen. Toch blijft het voor alle nachtegalen waar, dat ze in welluidendheid en rijkdom van lied de andere zangvogels zonder uitzondering in de schaduw stellen. Wie onzer, die op een kalmen lenteavond bij eene serenade van den nachtegaal ooggetuige is geweest, zal deze bewering tegenspreken? Men zou verschillende vogels kunnen opnoemen, wier stem, onder een of ander opzicht, die van den nachtegaal nabijkomt, ja, misschien overtreft. Den leeuwerik, het sijsje, de vink, den kanarievogel, den Amerikaanschen spotvogel, de lijster en de merel, men hoort ze alle gaarne, zoolang de nachtegaal zwijgt; van deze is de toon even zuiver, van dien de klank even helder, van genen het motief even streelend, doch de nachtegaal laat ze alle achter zich door de vereeniging dier verschillende talenten en den aan 't wonderbare grenzenden rijkdom van zijn repertorium, zoodat het lied van ieder dezer vogels, in zijne grootste uitgebreidheid en volkomenheid beschouwd, slechts eene strofe vormt van zijn koninklijk lied. Hij alleen bezit het geheim van nooit in herhalingen te vallen; ten minste zal hij nooit hetzelfde motief slaafs teruggeven: een ander accent, nieuwe versiersels stempelen het tot iets oorspronkelijks.
Noem een genre, waarin hij niet slaagt, eene uitdrukking, die hij niet weergeeft, een karakter, dat hij niet vertolkt. Geen toonkunstenaar weet een meesterlijker gebruik te maken van het contrast, om de uitwerkselen zijner muziek te verhoogen Gij hebt gedurende een uur verrukt naar Filomele geluisterd. Wat hebt gij gehoord? Was het een loflied, eene elegie, een klaaggezang, een jubelpsalm? Was het een lispelend lied of het schitterend geluid eener fanfare? Dat alles hebt gij beurtelings genoten, en nog oneindig meer, wat moeilijk onder woorden is te brengen.
Wie den nachtegaal in zijn schitterendst tijdperk, dat, hetwelk het paren voorafgaat, heeft beluisterd, zal hebben opgemerkt, dat hij gewoonlijk met een voorspel van zwakke, bijna besluitelooze lonen begint, als wil hij zijn speeltuig beproeven en de belangstelling van zijn gehoor gaande maken. Doch spoedig windt hij zich op, hij geraakt in geestdrift en begint de rijkdommen van zijn onvergelijkelijk orgaan in hunne gansche volheid ten toon te spreiden. Schitterende keelslagen, een kruisvuur van kristalheldere, metaalvaste en mollige tonen, trillers, een geheimzinnig kirren in het diepste der keel, wendingen, even onverwachf als verrassend, tonen zonder melodie, schijnbaar achteloos en onverschillig voortgebracht, en die toch alle den stempel der hoogste kunst dragen, eene overstelping van rollende, fluitende, zingende, jubelende geluiden: ziedaar zijn program!
Doch de kunstenaar heeft zijn repertorium nog slechts voor een gedeelte ten gehoore gebracht: zijn speeltuig beschikt over nog andere snaren. Zijn zwijgen is er reeds eene. Het tacet van den nachtegaal verhoogt de uitwerking van zijn gezang: het schenkt aan 't oor tijd en gelegenheid om de heerlijkheden te rumineeren, die het heeft opgevangen. Nog zijt ge daarmede doende, wanneer nieuwe tonen uwe oplettendheid vragen. Wat was dat? Eén toon, een enkele, eene halve minuut bijna aangehouden. Hebt gij ooit een geluid gehoord, zoo helder, zoo aangrijpend schoon? De klank van kristal en zilver is er dof bij.
De toonregen, die er op volgt, waarbij de lippen van den zanger zich onophoudelijk openen en sluiten en zoodoende de tonen beletten, hunnen vollen inhoud van klank te verkrijgen, bevallen u wellicht minder: beken echter dat zij het treffendst contrast vormen met het zoo even genotene.
Maar, zooals reeds gezegd is, de menschelijke taal schiet te kort om al de schakeeringen van het lied des koningzangers uit te drukken, waarvan er Bechstein niet minder dan tachtig heeft achterhaald, de versierselen, de overgangen niet medegerekend. Behalve dezen rijkdom van motieven heeft de nachtegaal bij zijne uitvoeringen nog een dubbel voordeel: zijn stemgebied is grooter dan dat van eenigen vogel, het evenaart dat van den mensch en hij zingt gewoonlijk, wanneer de andere vogels zwijgen, in het vergevorderd avonduur, wanneer zelfs de zefiers sluimeren, en de kalme, heldere lucht zijne tonen in den vollen omvang hunner zuiverheid en welluidendheid doen genieten.
Hoe jammer, dat dit muzikaal genot ons zoo kortstondig ten deel valt! De nachtegaal zingt ten onzent slechts van half April tot half Juni; en van deze drie maanden moet minstens de helft worden weggecijferd, waarin hij òf in 't geheel niet, of zeer middelmatig zingt. Na Juni blijft dien meesterzanger niet meer ter beschikking dan een heesch, onaangenaam geluid: het eenig contrast in den aan contrasten rijken solist, dat bepaald muzikaal onschoon is.
Cosmopolitisch gelijk de menschelijke nachtegalen, die heden de oude, en de volgende week de nieuwe wereld op hunne stemmenpracht vergasten, vertrekt onze kleine gepluimde maestro in September naar Afrika, om daar de negers te gunnen, wat hij des Zomers aan de blanken te genieten heeft gegeven.