ningin der Belgen’ (1850); Hulde aan Belgie's Kroonprins (1853); De Landbouw, lierdicht (1855); Gedichten (1855); benevens een aantal liederen en zanggedichtjes.
Stroobant's poëzij onderscheidt zich door eenvoud en ongekunsteldheid van vorm, gemoedelijkheid en gevoel.
Eene gebeurtenis, van meer invloed op de ontwikkeling van de Vlaamsche taal en kunstbeweging der hoofdstad dan men oppervlakkig meenen zou, deed Stroobant de poëzij voor de proza vaarwel zeggen. In 1847 werd hij namelijk voorzitter gekozen van de Koninklijke tooneelmaatschappij ‘De Wijngaard’, en van dan af legde hij zich schier uitsluitend op de tooneelletterkunde toe.
Groot zijn de diensten, die Stroobant in zijn veertigjarig voorzitterschap van De Wijngaard, - want hij bekleedt deze waardigheid tot op den huidigen dag - èn aan deze maatschappij in het bijzonder, èn aan de tooneelkunst en het Vlaamsche leven in het algemeen, zonder onderbreking bewezen heeft.
Men vergete niet dat de tooneelkringen in de drie hoofdplaatsen van het Vlaamsche land de voorloopers waren van de Nederlandsche schouwburgen, thans aldaar gesticht, en dat het grootere en beste deel onzer tooneelisten van beroep hunne vorming in de liefhebbers-gezelschappen ontvingen.
Het is hier de plaats niet om den lof der tooneelkunst te maken noch om de rol te doen uitschijnen, die zij inzonderheid ten onzent aan de hand der letterkunde tot instandhouding en uitbreiding van ons eigen geestesleven vervullen mocht.
Van algemeene bekendheid is het, dat het tooneel, in goede handen, het machtigste middel vormt tot onderricht en stichting van een volk en geen spreekgestoelte het bij de tooneelplanken haalt om liefde tot de moedertaal, goede zeden en vaderland in te boezemen.
In goede handen, dat is de hoofdzaak, en in dit onschatbaar voordeel mag ‘De Wijngaard’ zich sinds veertig jaren verheugen.
Stroobant's voorzitterschap kenmerkte zich niet door eene platonische genegenheid voor zijne maatschappij, maar door eene onverpoosde en schrandere werkdadigheid. En wie eenigszins met het huishoudelijk leven van eenen tooneelkring bekend is, weet wat dit zeggen wil. Een oningewijde zou zich moeilijk kunnen voorstellen wat al verstandig beleid, ijver en geduld er noodig zijn, om de doorgaans ongeoefende, maar toch zich verre overschattende krachten, die men tooneelliefhebbers noemt, in eendracht tot de samenstelling van een kundig geheel te leiden.
Dat Stroobant die moeilijke taak volbracht, bewijzen de eerepalmen, die ‘De Wijngaard’ te Leuven, Brugge, Brussel, Gent, Oostende, Kortrijk, Gorinchem, Hasselt, Mechelen en tal andere steden in aldaar gehouden tooneelwedstrijden behalen mocht.
Hoofdzakelijk ten gerieve zijner maatschappij leverde Stroobant die vrij lange reeks van vertaalde en oorspronkelijke tooneelstukken, welke zijnen naam nog meer dan zijne dichtwerken bekend maken moest.
Onder het groot aantal zijner vertolkingen of beter omwerkingen uit het Hoogduitsch en Fransch verschenen in druk: De Bloedvlek, (1847); Anna, of de molenaar van Oud-Turnhout (1849); De Huisraad van Liza (1849); De Barrikadenmakers (1850); Arme Jaak, (1851); De Jaloerschen (1852).
Van eigen vinding gaf hij in het licht:
De Tooneelliefhebbers, of de prijskamp van uiterlijke welsprekendheid, blijspel met zang in één bedrijf (1849); De Wiskunstenaars of het gevluchte Juffertje, kluchtspel (1850); Rue des Pierres No. 60, een Vlaamsch stuk met een Franschen titel, blijspel met zang in één bedrijf (1852); Raad en Daad, id. (1852); De Veldwachter, id. (1853); Een knecht voor twee Meesters, kluchtig zangspel in één bedrijf (1864).
Met F. Roelants bewerkte hij: De Belgen in 1848, volksdrama in één bedrijf, (1851); en met S. Willems: Willem Beukels, zangspel in één bedrijf (1853). Voor deze twee laatste tooneelwerken werd de muziek door onzen Antwerpschen toonzetter Edward Grégoir vervaardigd.
Maar niet alleen door eigen arbeid, ook bij middel van letterkundige kampstrijden, op zijn initiatief door De Wijngaard ingericht, ijverde hij om het repertorium der Vlaamsche dramatiek met degelijke werken te verrijken. Zoo schreef Stroobant's maatschappij ter aanmoediging onzer tooneellitteratuur onder andere in 1857 een prijskamp uit voor het opstellen van een drama en van een blijspel; in 1866 voor eene comedie; in 1874, voor een zelfde gewrocht; in 1882 voor een blij- of tooneelspel. De Wijngaard gaf alsmede in 1874 en in 1882 wedstrijden voor de opvoering van drama's en blijspelen.
Zoo hoog wist de wakkere bestuurder zijne faam te gelijk met die zijner vereeniging te doen stijgen, dat hem in 1871, bijzijn 25jarig jubelfeest als Voorzitter van De Wijngaard, eene buitengewoon grootsche huldebetooging te beurt viel, hem door het puik van Vlaanderen's tooneelkringen en letterkundigen gebracht.
Bij deze plechtige gelegenheid werd Stroobant tot ridder der Leopoldsorde benoemd.
Doch niet enkel in dien kring, alom waar iets ten bate der Vlaamsche beweging te verrichten viel, strekte zich de werkzaamheid van den onvermoeibaren man uit. Eug. Stroobant maakte, zooals men weet, deel van de in 1857 gestichte Grieven-commissie, waarvan hij thans, eilaas! het eenig nog overblijvende lid is. Hij was voorzitter der schitterende Conscience-feesten, in 1881 te Brussel gevierd, en zijn naam wordt gevonden in de verslagen van schier al de groote vergaderingen, waar ten voordeele onzer taal, kunst en letteren gesproken of gehandeld werd. Sinds 1884 zetelt hij ook in onze Kamer van Volksvertegenwoordigers, als afgevaardigde van het arrondissement Brussel, om naast Jan de Laet, Coremans en anderen de stem voor de Vlaamsche belangen te verheffen. Bij de inrichting der Koninklijke Vlaamsche Academie werd hij door het staatsbestuur tot het lidmaatschap van deze geleerde vereeniging geroepen.
Gedurende meer dan dertig jaren bekleedde Stroobant het ambt van notaris, achtereenvolgens te St. Pieters-Leeuw, te Sint-Gillis en te Brussel, in welke laatste studie hij thans door zijnen zoon vervangen is.
Hij is dus eigenlijk een rustend notaris, maar nog geenszins een rustend Vlaming; integendeel, de tijd, hem door de neerlegging zijner beroepsbezigheden ten deel gevallen, wordt thans geheel gewijd aan de verdediging der zaak, die hem geheel zijn leven zoo nauw aan het harte lag. Schier niemand beter dan hij toch heeft door de ondervinding in den veeljarigen strijd geleerd, dat voor de kampers der Vlaamsche beweging de leuze zijn moet:
‘Repos ailleurs!’