De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3
(1886-1887)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe strooivlechter,
| |
[pagina 319]
| |
ik en de meid zullen het zooveel te gemakkelijker hebben. - Wel meent ge dan dat ik naar huis ben gekomen om te werken?... Ik doe niets en wil eens deftig uitrusten. - O, gij leelijke luiaard! zeide de jonge vrouw, dan ware het al veel beter dat gij ginder gebleven waart, want wij hebben u hier niet noodig om onder den voet te loopen. Zoo elkander tergende, werd de gansche hoeve nauwkeurig afgezien en in beider hart woonde zaligheid.... Kortelings na 's jongelings terugkomst hadden de verloofden hunne liefde door den echt bezegeld. Eenigen tijd nadien vertrok Jef naar Munster, huurde er eenen winkel en ging er zich tegen den Zomer, als stroohoedenmakersbaas, of, gelijk Dina zegde, als fabrikant nederzetten. Hij hadde liever gehad dat de Witte Hoeve ware verkocht geworden en dat hij en zijne vrouw, die toch geene bloedverwanten in het dorp hadden, in een nieuw vaderland het geluk waren gaan zoeken; maar Dina weigerde hardnekkig de ouderlijke huizing te verlaten. Dit gedrag kwam Jef weinig zonderling voor, daar het door het algemeen gebruik gewettigd was. Inderdaad, tegen de Lente, wijken de stroohoedenmakers, zoo wel bazen als werklieden, naar de steden van België, Holland, Frankrijk en de Rhijn-provinciën uit, om er gedurende den Zomer hunne nijverheid uit te oefenen. Maar de heimliefde der inboorlingen is zoo sterk dat slechts weinige hunnen geboortegrond vergeten en schier alle met den Herfst in hunne haardsteden terugkeeren. Bijzonder het vrouwvolk dezer zwervende natie schijnt zoo vast aan den geboortegrond gehecht te zijn, dat eene vrouw uit deze landstreken zich zelden verder verplaatst dan tot de omliggende steden: Tongeren, Luik en Maastricht. Derhalve is het zeer natuurlijk dat, naar 's lands wijze, Dina de ouderlijke hoeve bleef bewonen. Sinds den dood van grootmoeder was de Witte Hoeve tot den moestuin en den boomgaard verkleind; ééne enkele koei, één kalf en één aantal hoenderen vonden er hun onderhoud. De bereddering van dezen kleinen akkerbouw kostte aan Dina weinig zorg. | |
VI.
| |
[pagina 320]
| |
- Wel! wel! wie heeft dat ooit gehoord? Zie eens hoe kaal ik gekleed ga naast anderen, die veel minder zijn dan wij! En Dina van hierover, die staat 's Zondags van top tot teen in de zijde, en Jef heeft haar nog een paar gouden bellen medegebracht; en gij, gij brengt mij nooit iets mede. Het wezen van Piet Mop verkreeg eene uitdrukking van boosaardige spotternij. - Wat zult gij mij nu nog verwijten! riep hij uit; zoo, heb ik u geenen geprotesteerden wissel en een halfdozijn onbetaalde rekeningen medegebracht? - Onbeschaamde slechterik! viel de vrouw in toorn uit, gij zult mij en uwe kinderen nog op straat helpen! wij zullen nog om een stuk brood langs de deuren moeten gaan bedelen. En gij zult zoo lang lustig in de herberg zingen tot dat gij in de gevangenis zult dansen... De tranen sprongen haar uit de oogen van gramschap en smart, en zij wierp haren man nog een hoop scheldwoorden naar het hoofd. Onverschillig aanhoorde Piet de hoonende benamingen, die zijne vrouw hem gaf; hij hief slechts van tijd tot tijd medelijdend de schouders op, tot dat Trientje, van vermoeidheid uitgeput, verplicht was te zwijgen, en dan sprak hij zeer bedaard:
de koningsfeesten te amsterdam. - De koningin en het prinsesje aan boord der galjoot.
- Vuile boter en rotte visch hebben elkander weinig te verwijten, Trientje Gij hebt u schoon gekleed en ik heb wel gedronken; maar als er dit, verduiveld! niet af kan, tot wat is het dan goed fabrikant te wezen? Doen anderen niet even als wij? en toch komen zij er goed. Zie Jef Cooremans eens, die is pas een jaar stroohoedenmakersbaas, en hij spreekt al van nieuwe pannen op zijn huis te leggen en van wat weet ik nog al. Is hij slimmer dan wij, hij een arme werkgast, en wij in den handel groot gebracht, fabrikant van vader tot zoon? Neen, het is dat in Munster de handel beter gaat dan te Amsterdam, en als wij het daar eens beproefden, ik wed dat wij die kruisduit gemakkelijkindengrond zouden helpen. Ik heb in den zin het ginder ook eens te wagen, en bij mijne ziel, hij zal dan ook de vreugde niet hebben geld met hoopente vergaren als wij er onder door moeten; neen, vrouw, dat zal hij niet! Dit voorstel werd door Trientje gretig aangenomen. Er werd overwegen, beraadslaagd, en eindelijk kwam men er toe over Amsterdam te verlaten en met de eerstkomende Lente te Munster een stroohoedenfabriek op te richten, Terwijl men Jef'. ondergang beraamdes schertstedeze vroolijk met zijne vrouw over Piet's naïever en hoe hij over zijnen handel pochte alhoewel men zeer goed wist dat hij meestal zijn werkvolk vóór het einde van het seizoen had moeten doorzenden en het toekomende jaar aan de helft zijner hoedenmakers het werk zou opzeggen.
(Wordt voortgezet.)
de koningsfeesten te amsterdam. - Verlichting op den Nieuwendijk.
|
|