Levensregelen.
(Vervolg.)
Door onderzoek is de dagelijksche ervaring ook bevestigd, dat de mensch in den toestand van rust, alzoo bij geringen spierarbeid, veel minder voedsel noodig heeft, dan wanneer hij arbeidt, of bij den groei of het herstel van verzwakte krachten. Bij de veeteelt heeft men van die ervaring sinds lang partij getrokken en onderscheidt zich dan ook de voeding van het vee in rust-, arbeids- en mestvoeding.
Hij die veel van zijne hersenen moet vergen, moet steeds zorgen voor gemakkelijk verteerbaren kost, want de groote hoeveelheid bloed, die tijdens de spijsvertering naar de maag wordt gevoerd, wordt voor een goed deel aan de hersenen onttrokken. Moeten zij dat tijdelijk missen, dan vertragen zij zoo lang in hunne werkzaamheid. Vandaar dat men moeielijk na een rijkelijk maal ingespannen kan denken. De hersenen zijn dan tot werkeloosheid geneigd en stemmen ons liever tot een dutje.
Ook voor bejaarden past een gemakkelijk verteerbaar voedsel. Veelal missen zij hunne tanden en kunnen daarom hunne spijzen moeielijk vermalen. Daarbij worden de verteringssappen, speeksel, alvleeschsap, enz., minder rijkelijk afgescheiden. De stofwisseling heeft bij hen niet zoo krachtig en snel plaats en zij zijn in den regel niet in staat door veel beweging of arbeid de stof in kracht om te zetten. Hunne voeding komt daarom meer overeen met die van het kind.
De leefregel voor zieken eindelijk zij geëvenredigd aan de krachten der lijders. Hier moeten weder voedzaamheid en licht verteerbaarheid samengaan. 't Is verkeerd, om het gehemelte van een herstellende te kittelen, door hem allerlei lekkernijen toe te dienen, die soms veel arbeid van de maag vorderen en toch weinig voedsel opleveren. Vooral na uitputtende ziekten moet het diëet met veel zorg geregeld worden, want ééne zonde daartegen begaan, kan onherstelbaar nadeelige gevolgen hebben: eene overladen maag kan tot nieuwe koortsprikkeling aanleiding geven, die het verzwakte gestel spoedig sloopt.
Een algemeenen regel voor ziekendieëet aan te geven is niet mogelijk; aan den geneesheer worde overgelaten naar omstandigheden hierin voor te lichten.
De bewoners van het hooge Noorden, de Eskimo's, Laplanders, enz. kunnen ongelooflijke hoeveelheden vet verslinden, en schijnen die te behoeven, om het verlies van de warmte te vergoeden.
De Neger daarentegen teert op rijst en een droog vischje en kan in zijn heet klimaat bij zijne geringe behoeften met dit eenvoudig voedsel zijn leven goed onderhouden.
De Arabier eindelijk vergenoegt zich met een handvol dadels en vindt daarin alles, wat hij voor zijne leefwijze in zijn verzengend klimaat noodig heeft.
Zoo ziet men dat ieder volk voor zijne behoeften bevrediging vindt. De keuze van zijn voedsel stemt volkomen overeen met zijn arbeidsvermogen en dit staat weder in verband met de voeding van zijn bloed. Alle willekeukeurige en onwillekeurige werkzaamheid bij de keuze en de verwerking van ons voedsel loopt toch daarop uit, om het bloed de juiste hoeveelheid voedingsstoffen aan te voeren, zoodat het noch te veel noch te weinig voedingsmateriaal voor de behoeften van het lichaam bevat.
Het leven van ons bloed is ons eigen leven. In het bebroede ei is het eerste orgaan, dat voor den toekomstigen vogel in werking treedt, het hart. Dit trekt zich regelmatig samen, langen tijd voor dat het lichaam in wezen is; - de bloedsomloop is de eerste levensverrichting; - de ademhaling en bloedsomloop zijn ook de laatste levensverrichtingen; houden zij op, dan heeft ook het leven en daarmede de stofwisseling een einde genomen. Want slechts bij eene regelmatige omzetting van stof kunnen wij leven, kunnen we arbeiden, zooals het een verstandig mensch behoort te doen: met volheid van kracht.
(Wordt voortgezet.)